ECLI:NL:CRVB:2013:1583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
10-3845 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage voor scootmobiel op grond van de Wmo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante had een scootmobiel in bruikleen gekregen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten. In verband met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal besloten om een eigen bijdrage voor het gebruik van de scootmobiel te heffen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet tijdig door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en het college is geïnformeerd over de hoogte van de eigen bijdrage en dat CAK niet meer de bevoegdheid had om een eigen bijdrage vast te stellen voor de periode vóór het besluit van 14 januari 2009. De Raad heeft vastgesteld dat CAK binnen de termijn van twee jaar heeft gehandeld en dat de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van de scootmobiel. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat CAK de juiste procedure heeft gevolgd bij het vaststellen van de eigen bijdrage. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd.

Uitspraak

10/3845 WMO
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 juni 2010, 09/3071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Centraal Administratie kantoor B.V. (CAK)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.C.A. van Eer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een scootmobiel. Deze voorziening is haar in bruikleen verstrekt.
1.2.
Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college) heeft appellante bij brief van 5 december 2007 in kennis gesteld van zijn besluit om in verband met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor het gebruik van de scootmobiel een eigen bijdrage te heffen. Om appellante te laten wennen aan de nieuwe situatie heeft het college besloten dat de eigen bijdrage niet eerder ingaat dan 1 april 2008. In het besluit is vermeld dat de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage en het innen van deze bijdrage is uitbesteed aan CAK en dat appellante hierover “op een later moment” bericht krijgt van CAK.
1.3.
Bij besluit van 14 januari 2009 heeft CAK de maximaal te betalen eigen bijdrage voor zorg, hulpmiddelen of voorzieningen die appellante op grond van de Wmo ontvangt, voor het zorgjaar 2008 vastgesteld op € 210,63 per periode van vier weken. Tevens heeft CAK op basis van door het college verstrekte gegevens aan appellante facturen verstuurd, gedateerd op 14 januari 2009, onderscheidenlijk 27 januari 2009 en 26 februari 2009 voor een bedrag van
€ 180,60 over de perioden 5 tot en met 11, onderscheidenlijk 12 en 13 van 2008.
1.4.
Op verzoek van appellante heeft het college de bruikleen van de scootmobiel met ingang van 9 januari 2009 beëindigd.
1.5.
Bij besluit van 2 april 2009 heeft CAK de maximaal te betalen eigen bijdrage voor zorg, hulpmiddelen of voorzieningen die appellante op grond van de Wmo ontvangt, voor het zorgjaar 2009 vastgesteld op € 213,01 per periode van vier weken. In een factuur van 3 april 2009 heeft CAK over periode 1 van 2009 een bedrag van € 65,95 aan eigen bijdrage bij appellante in rekening gebracht.
1.6.
Bij besluit van 17 juni 2009 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 januari 2009 en 2 april 2009, alsmede tegen de facturen van
14 januari 2009, 27 januari 2009, 26 februari 2009 en 3 april 2009 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer vastgesteld dat tussen partijen niet de hoogte van de vastgestelde maximale eigen bijdrage in geschil is. Voorts heeft de rechtbank, voor zover van belang en kort samengevat, overwogen dat CAK appellante binnen de termijn van artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) heeft geïnformeerd over de hoogte van de eigen bijdrage en dat niet is gebleken dat de eigen bijdrage onjuist is vastgesteld.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan haar standpunt dat zij niet tijdig door CAK en college is geïnformeerd over de hoogte van de eigen bijdrage. Appellante is van mening dat CAK op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet meer de bevoegdheid toekwam om over de periode die ligt vóór het besluit van 14 januari 2009 nog een eigen bijdrage vast te stellen. Voorts heeft appellante aangevoerd het oneens te blijven met het bedrag dat haar door CAK en het college in rekening mag worden gebracht voor het gebruik van de scootmobiel. Volgens appellante heeft CAK niet aangetoond dat de door de gemeente opgegeven kostprijs juist is. Ten slotte heeft de rechtbank een rekenfout gemaakt door het eigen bijdragebedrag van € 180,60 per
vier weken te vermenigvuldigen met negen maanden. Volgens appellante moet het door de gemeente betaalde huurbedrag per maand worden herleid tot een jaarbedrag en dat vervolgens door dertien perioden worden gedeeld
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 16 van de Wmo wordt een eigen bijdrage vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatschappelijke ondersteuning (Stcrt. 2006, 250), wordt CAK als rechtspersoon als bedoeld in artikel 16 aangewezen.
4.3.1.
De stelling van appellante dat CAK niet heeft aangetoond dat de door het college opgegeven kostprijs van de voorziening juist is, miskent de bevoegdheidsverdeling tussen CAK enerzijds en gemeenten anderzijds. Zoals CAK in het verweerschrift in eerste aanleg onder verwijzing naar het Bmo heeft betoogd, staat het het college binnen de in het Bmo bepaalde grenzen vrij om te bepalen welk deel van de kostprijs van een toegekende voorziening hij terug wil ontvangen in de vorm van een eigen bijdrage. Uit het wettelijke systeem volgt dat daarbij de beperking geldt dat de eigen bijdrage niet hoger mag zijn dan de kostprijs van het hulpmiddel of de voorziening en dat per periode van vier weken niet meer dan het bedrag van de maximale eigen bijdrage wordt gefactureerd. Dit standpunt van CAK is bevestigd in de uitspraak van de Raad van 29 mei 2013, LJN CA1448. Het is daarom niet CAK die de juistheid van de kostprijs van de voorziening moet aantonen.
4.3.2.
Bij het vaststellen van de eigen bijdrage gaat CAK af op de gegevens die de Belastingdienst (voor de berekening van de maximale eigen bijdrage) en het desbetreffende college aanleveren. Bij de Belastingdienst gaat het daarbij om op grond van artikel 23 van de Wmo verstrekte gegevens over het belastbaar inkomen. Het college levert gegevens aan over de toekenning van de voorziening, waartoe ook behoort de verschuldigdheid van een eigen bijdrage en de uitgangspunten die voor de berekening van de eigen bijdrage van belang zijn, zoals de kostprijs van de voorziening. Ook in het geval van appellante heeft CAK de verschuldigde eigen bijdrage over de perioden 5 tot en met 13 van 2008 en periode 1 van 2009 berekend op basis van de door het college aangeleverde gegevens.
4.3.3.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 17 november 2010, LJN BO6880) volgt uit het wettelijke systeem dat CAK in het kader van de primaire besluitvorming in beginsel mag uitgaan van de door de gemeente verstrekte gegevens over de verleende zorg. De verantwoordelijkheid van CAK is in dat stadium in zoverre beperkt tot het juist overnemen en verwerken van de verstrekte gegevens. Dit neemt evenwel niet weg dat een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van de gemeente door CAK moet worden geredresseerd. Appellante heeft zich echter niet op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijke fout van de gemeente, maar zij betwist het door het college aan CAK opgegeven huurbedrag per maand en daarmee de kostprijs van de scootmobiel. Indien, zoals in dit geval, de juistheid van door een ander (bestuurs)orgaan vastgestelde gegevens aan de orde is, moet dat worden aangevochten in het kader van de besluitvorming bij dat (bestuurs)orgaan. CAK heeft in het bestreden besluit dus terecht overwogen dat zijn bevoegdheid, voor zover hier van belang, niet verder gaat dan de vaststelling dat de eigen bijdrage die is opgelegd de kostprijs van de scootmobiel niet te boven gaat en de vaststelling dat de eigen bijdrage niet hoger is dan de door hem vastgestelde maximale eigen bijdrage.
4.4.
Ook de grond dat het CAK heeft nagelaten appellante tijdig te informeren over de te betalen eigen bijdrage en daardoor geen gebruik meer mag maken van zijn bevoegdheid om een eigen bijdrage op te leggen slaagt niet. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat CAK met de besluiten van 14 januari 2009 en 2 april 2009, en de facturen van 14 januari 2009, 27 januari 2009, 26 februari 2009 en 3 april 2009, binnen de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 4.4, aanhef en onder a, van het Bmo is overgegaan tot heffing en inning van de eigen bijdrage. Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat haar van de zijde van CAK mondeling is toegezegd dat zij voor 1 april 2008 zou worden geïnformeerd over de hoogte van de eigen bijdrage. Voor het overige ligt het op de weg van het college om appellante in het besluit tot toekenning van de voorziening, onderscheidenlijk het besluit tot voortzetting van de toegekende voorziening, waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd, genoegzaam te informeren over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening. Indien appellante van oordeel was dat het besluit van 5 december 2007 op dat punt onvoldoende duidelijkheid bood, had het op haar weg gelegen tegen dat besluit bezwaar aan te tekenen.
4.5.
In reactie op de grond van appellante dat rekenfouten zijn gemaakt bij de berekening van de eigen bijdrage, heeft CAK in het verweerschrift aangegeven dat uit de door het college aangeleverde gegevens blijkt dat de door de gemeente te betalen huurprijs voor de scootmobiel voor het tijdvak van 1 april 2008 tot en met 31 december 2008 € 1.679,32 bedraagt. Gelet op wat is overwogen in 4.3.2 en 4.3.3 moet het CAK daarvan uitgaan. Met het in rekening brengen gedurende negen perioden van een eigen bijdrage van € 180,60 wordt in 2008 niet boven de kostprijs van € 1.679,32 uitgekomen. Het door appellante voorgestane omrekenen van de huurprijs per maand naar een totale huurprijs voor het zorgjaar 2008 en dit vervolgens delen door dertien perioden, ziet eraan voorbij dat het college appellante bij brief van 5 december 2007 heeft meegedeeld dat zij in verband met de gewenningsperiode eerst vanaf 1 april 2008 de eigen bijdrage hoeft te gaan betalen. Mede gelet op het feit dat de periode 5 van 2008 ruim na 1 april 2008 aanving, is appellante hiermee niet tekort gedaan. Anders dan appellante is de Raad dan ook van oordeel dat van gemaakte rekenfouten geen sprake is.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.3.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.R. Baas

HD