ECLI:NL:CRVB:2016:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
15/4923 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening van bezwaar tegen besluit UWV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 april 2014, waarin haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd geweigerd. Het bezwaar van appellante werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank had moeten constateren dat appellante niet-ontvankelijk was in haar beroep. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 30 juli 2014 niet-ontvankelijk. De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar in staat hadden gesteld om dit wel te doen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen.

Uitspraak

15/4923 ZW
Datum uitspraak: 17 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2015, 14/5605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Belanghebbende is eveneens niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 april 2014 heeft het Uwv geweigerd appellante per 6 september 2013 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken wegens arbeidsongeschiktheid door zwangerschap of bevalling. Een afschrift van dit besluit is op 24 april 2014 aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft bij brief van 7 mei 2014, mede namens appellante, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 april 2014. Dit bezwaar is op 9 mei 2014 door het Uwv ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de voor het indienen van het bezwaarschrift geldende termijn van twee weken en het ontbreken van bijzondere omstandigheden waardoor appellante niet in de gelegenheid was tijdig bezwaar te maken. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van belanghebbende, tegen de weigering om aan appellante per 6 september 2013 een
ZW-uitkering toe te kennen, ongegrond verklaard. Een afschrift van dit besluit is op dezelfde dag aan appellante verzonden. Daarbij is aan appellante niet alleen te kennen gegeven dat zij ook beroep kan instellen omdat zij belanghebbende is, maar ook dat indien zij geen bezwaar heeft gemaakt, zij het risico loopt dat haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tegen het besluit van 30 juli 2014 is door appellante en door belanghebbende afzonderlijk beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante voorop gesteld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat haar beroep ontvankelijk is en terecht tot een inhoudelijke beoordeling is overgegaan. Appellante kan zich echter niet met de uitspraak verenigen voor zover de rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij, voor zover hier van belang, geen bezwaar heeft gemaakt. Onder het geen bezwaar maken moet mede worden verstaan het buiten de daarvoor geldende termijn bezwaar maken.
4.2.
Vastgesteld wordt dat appellante tegen het besluit van 8 april 2014 te laat bezwaar heeft gemaakt, dat het bezwaar van appellante bij besluit van 19 juni 2014 door het Uwv
niet-ontvankelijk is verklaard en dat appellante tegen het besluit van 19 juni 2014 geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank had appellante daarom, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar beroep tegen het besluit van 30 juli 2014, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het besluit van
8 april 2014 ongegrond is verklaard. Nu de rechtbank dat heeft nagelaten, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad appellante niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 30 juli 2014 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

MK