ECLI:NL:CRVB:2016:936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
14/809 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding door Uwv wegens onvoldoende sollicitatie-activiteiten van werkneemster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, een stichting, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep door de rechtbank. De zaak betreft een werkneemster die tot 1 februari 2012 werkzaam was bij appellante en die door het Uwv in aanmerking was gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had van de werkneemster verwacht dat zij gemiddeld ten minste één keer per week solliciteert. Appellante, als eigenrisicodrager, stelde dat de werkneemster onvoldoende sollicitatie-activiteiten had verricht en deed een melding van verwijtbaar gedrag aan het Uwv. Het Uwv weigerde echter om een maatregel op te leggen aan de werkneemster en verklaarde de melding van appellante niet-ontvankelijk.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang zou zijn. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellante wel degelijk procesbelang had, omdat zij schade had geleden door het besluit van het Uwv om geen maatregel op te leggen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv had moeten beoordelen of de werkneemster aan haar sollicitatieplicht had voldaan en dat er aanleiding was om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding aan appellante. De hoogte van de schadevergoeding werd vastgesteld op 25% van het uitkeringsbedrag, omdat niet gebleken was dat de werkneemster het niet nakomen van de verplichting in overwegende mate kon worden verweten. De totale kosten van appellante voor rechtsbijstand werden begroot op € 3.224,-, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van deze kosten en het griffierecht.

Uitspraak

14/809 WW
Datum uitspraak: 17 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2013, 13/1484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft K. Mulder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016. Voor appellante zijn verschenen mr. J. Visser, advocaat, mr. R.A. Beers en Th.H.J. Beening. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werkneemster] (werkneemster) is tot 1 februari 2012 werkzaam geweest bij appellante.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 februari 2012 werkneemster met ingang van
1 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In dit besluit is vermeld dat van werkneemster wordt verwacht dat zij gemiddeld ten minste één keer per week solliciteert.
1.3.
Appellante is eigenrisicodrager voor uitkeringen die op grond van de WW worden betaald. Zij heeft op 24 juli 2012 een zogenoemde melding verwijtbaar gedrag tijdens
re-integratietraject (melding) aan het Uwv doen toekomen. Volgens appellante heeft werkneemster onvoldoende sollicitatie-activiteiten verricht.
1.4.
Bij besluit van 10 augustus 2012 (besluit 1) heeft het Uwv appellante bericht dat de melding niet in behandeling wordt genomen, omdat niet is gebleken dat deze melding is gedaan in het kader van de uitvoering van artikel 72a van de WW.
1.5.
Bij een tweede besluit van 10 augustus 2012 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een maatregel aan werkneemster.
1.6.
Bij besluit van 25 augustus 2012 heeft het Uwv de uitkering van werkneemster met ingang van 13 augustus 2012 beëindigd in verband met werkhervatting door werkneemster.
1.7.
Bij besluit van 28 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen het besluit 2 ongegrond verklaard en het verzoek om schadeloosstelling afgewezen. Volgens het Uwv heeft werkneemster in de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 mei 2012 voldoende concrete sollicitaties verricht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van procesbelang. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het Uwv niet alsnog een maatregel kan opleggen. Evenmin kan aanspraak worden gemaakt op een schadevergoeding op grond van artikel 108, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet financiering sociale verzekering, omdat die mogelijkheid tot schadevergoeding gekoppeld is aan de schade die voortvloeit uit de toepassing van artikel 23, eerste lid, van de WW. Het Uwv kan dat artikel in het geval van werkneemster niet meer toepassen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep gekeerd. Volgens appellante was het wel mogelijk geweest om werkneemster een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen dan wel appellante schadeloos te stellen voor het bedrag dat een aan werkneemster opgelegde maatregel zou hebben ingehouden. Volgens appellante heeft werkneemster niet aan haar sollicitatieverplichting voldaan.
3.2.
Het Uwv heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellante nog wel procesbelang had. Het Uwv heeft toegelicht dat de laatste uitkeringsperiode van werkneemster liep van 30 juli 2012 tot en met 13 augustus 2012, zodat er nog wel een maatregel had kunnen worden opgelegd ten tijde van het besluit van 10 augustus 2012. Volgens het Uwv was er echter geen aanleiding een maatregel op te leggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft appellante wel procesbelang bij een beoordeling van de vraag of op basis van haar melding van 24 juli 2012 aan werkneemster een maatregel had moeten worden opgelegd wegens het gestelde in onvoldoende mate trachten passende arbeid te verkrijgen. Appellante heeft immers gesteld dat zij schade heeft geleden door het besluit van 10 augustus 2012 om geen maatregel op te leggen. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ten gronde beoordelen.
4.2.
Voor de beoordeling of het Uwv in de melding van appellante aanleiding had moeten zien voor het opleggen van een maatregel is de volgende wet- en regelgeving van belang.
4.2.1.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Ter uitvoering van dit voorschrift hanteert het Uwv een beleid dat er voor werkneemster op neerkomt dat zij in een periode van vier weken vier sollicitaties moet verrichten.
4.2.2.
Uit artikel 27, derde lid, van de WW vloeit voort dat indien de werknemer de sollicitatieverplichting uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen, de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.
4.2.3.
Op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden.
4.2.4.
Uit de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder c, en 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel maatregelen Uwv volgt dat de hoogte en de duur van een maatregel wegens overtreding van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW omschreven verplichting wordt vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent, gedurende ten minste vier maanden.
4.2.5.
Artikel 5:17, derde lid, van het Besluit SUWI bepaalt dat een overheidswerkgever het Uwv op verzoek of uit eigen beweging kennis kan geven van het gegronde vermoeden dat een persoon van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de WW door het Uwv.
4.3.
In de Werkwijzer “artikel 72a WW” (Werkwijzer) zijn de afspraken tussen het Uwv en het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en enkele overheidswerkgevers neergelegd. In de Werkwijzer is bepaald dat het Uwv steekproefsgewijs controleert of een werkloze overheidswerknemer aan zijn sollicitatieplicht voldoet. Daarbij is uitgangspunt dat het Uwv de wettelijke taak heeft om het naleven van de sollicitatieplicht ook van werkloze overheidswerknemers te controleren en om - indien sprake is van verwijtbaar tekortschieten - een maatregel op te leggen.
4.4.
Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet langer in geschil is dat het Uwv had moeten beoordelen of werkneemster in de maanden maart tot en met mei 2012 aan de op haar rustende sollicitatieplicht heeft voldaan. Evenmin is in geschil dat werkneemster in de maand mei 2012 voldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht, maar in de maand april 2012 te weinig. Ter zitting is door het Uwv ook erkend dat aan werkneemster een maatregel had moeten worden opgelegd nu zij zich niet aan haar sollicitatieverplichting heeft gehouden. Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of werkneemster zich in de maand maart 2012 aan haar sollicitatieverplichting heeft gehouden geen beantwoording.
4.5.
Partijen zijn het er verder over eens dat werkneemster niet alsnog met terugwerkende kracht een maatregel kan worden opgelegd wegens schending van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. Het Uwv heeft echter ook nagelaten appellante te compenseren voor de schade die als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming is ontstaan, waarom appellante wel heeft verzocht. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door appellante geleden schade ter hoogte van het bedrag dat minder op appellante zou zijn verhaald, als er wel een maatregel zou zijn opgelegd op de uitkering van werkneemster. Niet gebleken is dat werkneemster het niet nakomen van de verplichting in overwegende mate kan worden verweten, zodat bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding uit moet worden gegaan van het standaardpercentage van 25%. De periode waarop de maatregel betrekking heeft beperkt zich tot de periode van 30 juli tot 13 augustus 2012.
4.6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 1.240,- in beroep en op € 922,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.224,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 januari 2013 voor zover de weigering werkneemster een maatregel op te leggen is gehandhaafd;
  • herroept het in overweging 1.5 genoemde besluit van 10 augustus 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 28 januari 2013;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de schade zoals onder overweging 4.5 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.224,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 796,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) N. van Rooijen

UM