ECLI:NL:CRVB:2016:923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
14/5302 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen AOW met korting op partnertoeslag wegens niet verzekerde jaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een appellant die in Polen woont. De appellant, geboren in 1948, heeft in 2013 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen, vermeerderd met een partnertoeslag. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag gehonoreerd, maar met een korting van 80% op de partnertoeslag vanwege veertig niet verzekerde jaren. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de Svb hem ten minste gedeeltelijk als ongehuwde moet aanmerken, omdat hij tot medio 1991 als ongehuwde premies volksverzekeringen heeft betaald. Hij heeft ook betoogd dat de wettelijke regels van de Svb in strijd zijn met het verbod op discriminatie op grond van nationale afkomst, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door de Svb toegepaste regels dwingendrechtelijk zijn en dat de leefsituatie van de appellant op het moment van toekenning bepalend is voor de hoogte van het pensioen. De Raad heeft de argumenten van de appellant verworpen en bevestigd dat er geen sprake is van discriminatie.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/5302 AOW
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 augustus 2014, 14/195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Polen (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellant is met bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Nederlandse nationaliteit en is geboren [in] 1948. Op 26 juni 1991 is appellant gehuwd met [X.]. Zij heeft de Poolse nationaliteit en is geboren [in] 1956. In november 1992 migreerde appellant, met behoud van een Nederlandse uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, met zijn echtgenote naar Polen.
1.2.
Appellant heeft de Svb in april 2013 verzocht om hem een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), vermeerderd met een partnertoeslag. Deze aanvraag is bij besluit van 18 juli 2013 gehonoreerd, in die zin dat aan appellant vanaf juli 2013 een ouderdomspensioen is toegekend naar de norm voor een gehuwde, vermeerderd met een partnertoeslag die met 80% is gekort wegens veertig niet verzekerde jaren.
1.3.
Tegen het besluit van 18 juli 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de Svb hem voor de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de AOW ten minste gedeeltelijk als ongehuwde moet aanmerken. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat hij tot medio 1991 als ongehuwde premies volksverzekeringen heeft betaald. Verder heeft appellant erop gewezen dat zijn echtgenote van 5 september 1971 tot en met 14 april 1991 niet verzekerd was voor de AOW, omdat zij toen nog geen band met Nederland had. Volgens appellant zijn de door de Svb toegepaste wettelijke regels onverenigbaar met het verbod van discriminatie op grond van nationale afkomst dat is opgenomen in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt er allereerst aan herinnerd dat de door de Svb toegepaste wettelijke regels dwingendrechtelijk van aard zijn en niet voorzien in wat appellant wil. Of iemand recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde of naar de norm voor een ongehuwde, is afhankelijk van de leefsituatie van de betrokkene in de periode waarover wordt toegekend en niet van de leefsituatie van de betrokkene ten tijde van de verzekering. Van enig direct of indirect onderscheid naar nationale afkomst is in dit verband geen sprake. Voor zover appellant heeft bedoeld dat er sprake is van discriminatie op grond van nationale afkomst, omdat zijn Poolse echtgenote ingevolge artikel 6 van de AOW niet verzekerd is over de periode van 5 september 1971 tot en met 14 april 1991 en dit ingevolge artikel 13 van de AOW leidt tot een korting op de partnertoeslag, volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn uitspraak van 4 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1151). In deze uitspraak is geoordeeld dat er voor de uitsluiting van niet-ingezetenen als hier aan de orde een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat. De door appellant in dit geding aangedragen argumenten kunnen de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Voor zover appellant te kennen heeft willen geven dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde korting op de partnertoeslag onbillijk uitpakt, wordt opgemerkt dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij staat om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Verder wordt nog verwezen naar constante rechtspraak van de Raad waarbij is aangesloten bij het oordeel van de Hoge Raad, inhoudende dat artikel 120 van de Grondwet (mede) een verbod inhoudt om wetten in formele zin, zoals in dit geval de AOW, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en dat de rechter niet mag treden in een belangenafweging die reeds door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht (zie het Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725). Van in aanmerking te nemen “niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden”, welke volgens diezelfde rechtspraak aanleiding kunnen vormen strikte wetstoepassing achterwege te laten, is in dit geval niet gebleken.
4.3.
Uit punt 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

AP