ECLI:NL:CRVB:2016:854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.H. Bangma
- J.L. Meijer
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van te veel genoten wachtgeld door de minister van Defensie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel genoten wachtgeld door de minister van Defensie van appellant, die werkzaam was bij het ministerie en per 1 juli 2005 eervol ontslag heeft gekregen. Appellant ontving op basis van de Militaire wachtgeldregeling 1961 een wachtgelduitkering tot 15 augustus 2029. In 2004 startte hij een eigen onderneming, waarvan de inkomsten verrekend werden met de wachtgelduitkering. De minister stelde vast dat appellant over een periode van meerdere jaren een bedrag van € 45.710,68 te veel aan wachtgeld had ontvangen, wat deels verrekend was met de uitkering van juni 2014. In een later besluit werd nog een bedrag van € 43.516,92 aan te veel genoten wachtgeld teruggevorderd.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de minister in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelde door zo lang na de betaling van het wachtgeld tot terugvordering over te gaan en dat de vordering verjaard was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen strijd was met de rechtszekerheid en dat de minister gerechtigd was tot terugvordering. De Raad bevestigde dat de verjaringstermijn van twee jaar pas begint te lopen vanaf het moment dat de benodigde gegevens door de minister zijn ontvangen, wat in dit geval begin 2014 was. De Raad concludeerde dat het besluit tot terugvordering van 26 juni 2014 binnen de verjaringstermijn was genomen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.