ECLI:NL:CRVB:2016:834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
14/4834 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een schooltaxichauffeur na ziekmelding en beëindiging van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een schooltaxichauffeur, had zich per 31 januari 2011 ziek gemeld vanwege rug- en rechteronderbeenklachten. Na meerdere onderzoeken door een verzekeringsarts, werd geconcludeerd dat er geen belemmeringen meer waren voor de appellant om zijn werk te hervatten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot daarom dat de appellant per 30 juli 2012 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de deskundige Kemperman had gevolgd. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en voerde aan dat het Uwv een onjuiste maatstaf had gehanteerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de maatstaf arbeid de functie van schooltaxichauffeur was, zoals door de appellant zelf beschreven. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij psychische beperkingen had die hem belemmerden in zijn werkzaamheden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier.

Uitspraak

14/4834 ZW
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
31 juli 2014, 12/1132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als schooltaxichauffeur voor 26,5 uur per week. Per
31 januari 2011 heeft hij zich ziek gemeld wegens rug- en rechteronderbeenklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is appellant meerdere keren onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts, laatstelijk op 24 juli 2012. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er voor appellant geen belemmering meer bestaat om zijn werk als schooltaxichauffeur te verrichten. Op grond daarvan heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2012 beslist dat voor appellant met ingang van 30 juli 2012 geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 26 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2012 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de informatie van de behandelend sector alsmede het, op verzoek van het Uwv uitgebrachte rapport van de psychiater/neuroloog
C.J.F. Kemperman van 22 oktober 2012 en de overige gedingstukken, heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de conclusie kan dragen dat appellant met ingang van 30 juli 2012 weer geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Wat appellant met het rapport van de medisch adviseur, D.J. Schakel van 27 augustus 2013 heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven om de juistheid van het medisch oordeel, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, in twijfel te trekken.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden van het beroep bij de rechtbank herhaald. Appellant heeft benadrukt dat het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid heeft gehanteerd, aangezien de functiebeschrijving is afgeleid van het CBBS. Tot slot heeft appellant opgemerkt dat de rechtbank ondanks een uitstelverzoek van appellant, de zitting op 31 juli 2014 toch heeft laten doorgaan.
4. Met verwijzing naar de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2008:BD1391 en ECLI:NL:CRVB:2012:BW5862 heeft het Uwv naar voren gebracht dat in het kader van een ZW-beoordeling een exacte functiebeschrijving van de maatstaf arbeid niet altijd is vereist. Voorts heeft het Uwv aangegeven dat hem een uitstelverzoek niet heeft bereikt en is het hem niet duidelijk in welk opzicht appellant in zijn procesbelang is geschaad aangezien de zaak al twee keer op een zitting is behandeld en in hoger beroep niets nieuws wordt aangevoerd. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat de rechtbank bij brief van 19 mei 2014 appellant heeft bericht dat zij voornemens is om het beroep te behandelen op 31 juli 2014. Bij faxbericht van
28 juli 2014 heeft de gemachtigde van appellant de rechtbank laten weten dat hij noch appellant aanwezig zal zijn bij de zitting. Uit dit faxbericht blijkt niet dat de gemachtigde bezwaren had tegen de zittingsdatum van 31 juli 2014 noch dat hij de rechtbank heeft verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. In de stukken is geen andere brief met de datum 28 juli 2014 aangetroffen. Het standpunt van appellant dat de rechtbank ondanks het uitstelverzoek de hoorzitting toch heeft laten doorgaan, mist daarom feitelijke grondslag.
5.2.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat de maatstaf arbeid de functie schooltaxichauffeur is zoals appellant die arbeid blijkens verschillende rapporten zelf heeft beschreven. Anders dan appellant kennelijk meent is het Uwv niet uitgegaan van de functie schooltaxichauffeur zoals zij is beschreven in het CBBS, maar heeft het Uwv deze beschrijving slechts ter illustratie in de beroepsfase ingebracht, omdat deze beschrijving grotendeels overeenkomt met de door appellant verrichte werkzaamheden.
5.3.
Ook heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de bevindingen van de deskundige Kemperman niet te volgen. In zijn reactie van 1 november 2013 heeft Kemperman aangegeven dat hij in het rapport van de medisch adviseur Schakel niet heeft kunnen achterhalen waaruit de door appellant geclaimde en door Schakel vastgestelde psychische beperkingen zijn ontstaan. Hieraan wordt toegevoegd dat uit de medische stukken die zich in het dossier bevinden, blijkt dat appellant met name heeft geklaagd over lichamelijke klachten en hij tijdens de hier in geding zijnde beoordeling in het kader van de ZW geen melding heeft gemaakt van problemen die hij zou ondervinden bij het vervoeren van gedragsgestoorde scholieren. Het vervoer van gedragsgestoorde scholieren maakt deel uit van de eigen werkzaamheden van appellant. Niet aannemelijk is gemaakt dat hij psychische beperkingen heeft op grond waarvan hij zijn werkzaamheden niet kan verrichten. Mitsdien wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant op 30 juli 2012 geschikt was om zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft daarom terecht per die datum de ZW-uitkering beëindigd.
6. Uit wat is overwogen in 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. van Ravenstein
GdJ