ECLI:NL:CRVB:2016:79

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
13/893 WIA_
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, die sinds 3 maart 2010 ziek was door KNO-klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. De Raad heeft de medische beoordelingen van het Uwv, waaronder de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2011, beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze beoordelingen te twijfelen. De Raad oordeelde dat de appellant in medisch opzicht geschikt was voor de functies van productiemedewerker, parkeercontroleur en machinaal metaalbewerker, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/893 WIA
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
9 januari 2013, 12/1070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H. Tadema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. Ten Brinke.
De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend.
Bij brief van 11 maart 2015 heeft de Raad het Uwv een vraagstelling voorgelegd, waarop door het Uwv bij brief van 25 maart 2015, onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van 23 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, is gereageerd.
Bij brief van 27 mei 2015 heeft appellant gereageerd op het eerder genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die sinds 7 september 2009 werkzaam is geweest als beveiliger voor 36 uur per week, heeft zich op 3 maart 2010 ziek gemeld wegens KNO-klachten. Per 7 maart 2010 is het dienstverband geëindigd wegens het niet verlengen van het contract. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op
19 december 2011 onderzocht. Deze arts heeft, mede op basis van informatie van de huisarts, geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van (chronische) sinusitis en pijnklachten, welke niet door de specialisten kunnen worden verklaard. Vervolgens zijn de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 19 december 2011.
1.2.
Op 9 januari 2012 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat appellant geschikt is voor een aantal gangbare functies, waarvan de loonwaarde, afgezet tegen het voor appellant in aanmerking te nemen maatmaninkomen, tot de conclusie heeft geleid dat bij appellant sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 15,05 %. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 januari 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 februari 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Nadat appellant tegen het besluit van 10 januari 2012 bezwaar had gemaakt, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv appellant bij de hoorzitting geobserveerd en gerichte vragen gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
3 april 2012 gemotiveerd waarom geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en vervolgens, op basis zijn bevindingen uit onderzoek en verkregen informatie van de huisarts de FML van 19 december 2011 onderschreven.
1.4.
Op basis van de FML van 19 december 2011 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv op 12 april 2012 geconcludeerd dat appellant geschikt moet worden geacht voor een vijftal functies. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de maatmanomvang en het maatmaninkomen opnieuw vastgesteld op respectievelijk 34,92 uur per week en € 12,77 per uur. Op basis van deze gegevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant een verlies van verdienvermogen heeft van 8,54%. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 13 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 29 februari 2012. Uit het rapport van medisch adviseur J.J.M. van der Toorn van 13 april 2012 (lees: 26 juni 2012) blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet waar hij zijn standpunt, dat niet valt uit te sluiten dat de psychische problematiek van appellant ernstiger en meer beperkend is dan door het Uwv werd aangenomen, op baseert noch tot welke beperkingen dit zou moeten leiden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2012 evenmin uit de overige door appellant overgelegde medische informatie.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Meer in het bijzonder heeft hij betoogd dat het Uwv zijn psychische- en visusbeperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van het standpunt dat met name de visusafwijking en daaruit voortkomende beperkingen zijn onderschat heeft appellant nadere medische informatie overgelegd.
3.2.
In verweer heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat in de FML van 19 december 2012 in voldoende mate rekening is gehouden met van appellant (psychische) klachten. Voor het aannemen van beperkingen wegens zijn oogklachten hebben de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), op basis van de aanwezige medische gegevens, geen aanleiding gezien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar aanleiding van de door appellant overgelegde stukken en wat ter zitting van de Raad naar voren is gebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, op verzoek van de Raad, nader onderzoek verricht naar de visusklachten van appellant en eventuele daaruit voortkomende beperkingen. In het rapport van 23 maart 2015 concludeert deze arts, mede op basis van de in hoger beroep overgelegde medische gegevens van de behandelend sector, dat de verminderde visus en oogklachten van appellant niet te objectiveren zijn en dat geen aanleiding bestaat aanvullende beperkingen aan te nemen. Nu door appellant geen nadere medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat dit standpunt onjuist is, ziet de Raad geen aanleiding de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.2.
Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 19 december 2011 te twijfelen. De artsen van het Uwv hebben, zo blijkt uit de diverse rapporten, informatie van zowel de behandelend psycholoog als de huisarts, bij hun beoordeling betrokken. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 november 2012 gemotiveerd en inzichtelijk gesteld waarom appellant op de datum in geding op psychisch gebied niet beperkt is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen opgenomen in de eerder genoemde FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht geschikt is voor de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), parkeercontroleur
(SBC-code 342022) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). Uit de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 april 2012 gegeven toelichting op de voorkomende signaleringen blijkt dat de belasting van de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Nu de loonwaarde van deze functies leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd om appellant per 29 februari 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WIA.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

NK