ECLI:NL:CRVB:2016:784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
14/5552 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsverlening wegens verzwegen vermogen in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsverlening aan appellant, die vanaf 3 augustus 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de bijstandsverlening overgenomen en voortgezet als een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen. In het kader van een onderzoek naar het bezit van een woning in Turkije, heeft de Svb appellant gevraagd om informatie te verstrekken. Appellant bevestigde eigenaar te zijn van een woning in Turkije en gaf aan dat deze woning in 1973 was aangekocht. De Svb blokkeerde de betaling van de AIO-aanvulling en startte een onderzoek naar de waarde van de woning.

Op basis van de onderzoeksresultaten heeft de Svb besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van bijna € 20.000,- terug te vorderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slechts voor de helft eigenaar was van de woning en dat de waarde van de woning de vermogensgrens overschreed.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5552 WWB
Datum uitspraak: 8 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 augustus 2014, 14/769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kara, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Namens appellant is
mr. Kara verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeet.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 3 augustus 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Vanaf 1 januari 2007 heeft de Svb die bijstandsverlening overgenomen van het college van burgemeester en wethouders en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar vakantie of verblijf buiten Nederland voor mensen met een AIO-aanvulling en naar bezit van onder meer een woning buiten Nederland, heeft de Svb appellant bij brief van 13 december 2011 verzocht een vragenformulier in te vullen. Op het door appellant ingevulde en door hem ondertekende vragenformulier van 3 januari 2012 heeft hij aangegeven tijdens zijn verblijf in het buitenland te verblijven op het [adres] te Turkije (woning in Turkije). Verder heeft hij de vraag of hij eigenaar is van deze woning bevestigend beantwoord. Vervolgens heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling geblokkeerd en een onderzoek ingesteld naar (de waarde van) de woning in Turkije. In dat verband heeft appellant bij brief van 8 februari 2012 aan de Svb medegedeeld dat hij de woning in Turkije in 1973 heeft aangekocht en dat de huidige waarde wordt geschat op € 27.000,- en in 2004 op ongeveer € 21.000,-.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 11 april 2012 de bijstand van appellant met ingang van 3 augustus 2004 in te trekken. Bij besluit van gelijke datum heeft de Svb de over de periode van 3 augustus 2004 tot en met 31 januari 2012 verstrekte bijstand en de AIO-aanvulling tot een bedrag van € 19.878,81 netto van appellant teruggevorderd.
1.4.
De Attaché voor Sociale Zaken (attaché) van de Nederlandse Ambassade te Ankara heeft in opdracht van de Svb een onderzoek ingesteld naar de woning in Turkije. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 17 juli 2012. Uit dat onderzoek komt naar voren dat de actuele waarde van de woning in Turkije door een lokale makelaar is getaxeerd op € 35.000,-. Na bezwaar, waarbij appellant onder toezending van stukken, waaronder een tapu senedi van 10 mei 2012, heeft gesteld dat hij samen met zijn zoon eigenaar is van de woning in Turkije en dat de waarde van deze woning onder het vrij te laten vermogen blijft, heeft de attaché op verzoek van de Svb een aanvullend onderzoek naar de woning in Turkije ingesteld. De resultaten van het aanvullende onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 23 juli 2013. Uit dat onderzoek komt naar voren dat appellant tot 10 mei 2012 de volledige eigendom had van de woning in Turkije en per die datum door verkoop van een half aandeel aan zijn zoon (het eigendom van) deze woning deelt met zijn zoon. De actuele waarde van de woning in Turkije is door een lokale makelaar getaxeerd op
€ 38.000,- en per augustus 2004 op ongeveer € 28.000,-. Appellant heeft per e-mailbericht een taxatierapport ingezonden van 2 oktober 2013 van Altay Vastgoed, waarin de waarde van de woning in Turkije is vastgesteld op € 24.500,-.
1.5.
Bij besluit van 23 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 11 april 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat weergegeven - overwogen dat appellant met de overgelegde tapu senedi van 10 mei 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de periode in geding voor de helft eigenaar was van de woning in Turkije. De stelling van appellant dat zijn zoon heeft meebetaald aan de aankoop van deze woning maakt dat niet anders. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde in geding een schuld van € 12.500,- had bij zijn zoon. De tegenover een notaris opgemaakte verklaring van 9 mei 2012 die appellant heeft overgelegd kan daartoe niet dienen, reeds omdat uit die verklaring volgt dat appellant eerst op 9 mei 2012 geld van zijn zoon heeft geleend. De stelling van appellant dat de lening eerder zou zijn afgesloten, is niet onderbouwd. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat ook al zou worden uitgegaan van de waarde van de woning in Turkije van € 24.500,-, sprake is van vermogen dat de vermogensgrens overschrijdt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij samen met zijn zoon eigenaar is van de woning, dat hij reeds vóór 9 mei 2012 een schuld had bij zijn zoon van € 12.500,- en dat de waarde van de woning € 24.500,- bedraagt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 3 augustus 2004 tot en met 11 april 2012.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals onder 2 samengevat weergegeven, en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aanvallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD