ECLI:NL:CRVB:2016:771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Budgetgarantie voor bestaande pgb-houders bij uitbreiding van zorg onder de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het Zorgkantoor een besluit had genomen over de persoonsgebonden budgetten (pgb) voor een meerderjarige dochter met een verstandelijke handicap. De appellant, die curator is van zijn dochter, had in 2012 een pgb ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In 2013 werd de zorg voor zijn dochter uitgebreid, wat leidde tot een hoger pgb. Het Zorgkantoor besloot echter het eerder verleende garantiebedrag te laten vervallen, omdat het nieuwe pgb hoger was dan het pgb van 2012. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Zorgkantoor ten onrechte het garantiebedrag heeft laten vervallen. De Raad stelt vast dat de uitbreiding van de zorg per 17 januari 2013 resulteert in een hoger bruto pgb dan in 2012. De Raad concludeert dat de voorwaarden voor verlaging van het garantiebedrag niet zijn vervuld, en dat het Zorgkantoor het garantiebedrag had moeten handhaven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van de appellant gegrond. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van de appellant en moet het de griffierechten vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de budgetgarantie voor pgb-houders die hun zorg uitbreiden, en bevestigt dat het Zorgkantoor de regelgeving correct moet toepassen bij het vaststellen van pgb's.