ECLI:NL:CRVB:2016:722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en dringende redenen voor afzien van terugvordering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan appellante, die sinds 1 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had in december 2012 en januari 2013 meer inkomsten uit arbeid dan met de bijstand was verrekend. Het college heeft daarop besloten de bijstand over deze maanden te herzien en de teveel betaalde bedragen terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
Appellante is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, met de stelling dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Deze redenen zouden voortkomen uit de onduidelijkheid over de terug te vorderen bedragen en de gevolgen daarvan voor haar mentale gezondheid. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor het aannemen van dringende redenen, er sprake moet zijn van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij lijdt aan een depressie als gevolg van de besluitvorming en dat er geen onaanvaardbare gevolgen zijn ontstaan door de terugvordering. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.