ECLI:NL:CRVB:2016:722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14-4444 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en dringende redenen voor afzien van terugvordering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan appellante, die sinds 1 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had in december 2012 en januari 2013 meer inkomsten uit arbeid dan met de bijstand was verrekend. Het college heeft daarop besloten de bijstand over deze maanden te herzien en de teveel betaalde bedragen terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

Appellante is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, met de stelling dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Deze redenen zouden voortkomen uit de onduidelijkheid over de terug te vorderen bedragen en de gevolgen daarvan voor haar mentale gezondheid. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor het aannemen van dringende redenen, er sprake moet zijn van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij lijdt aan een depressie als gevolg van de besluitvorming en dat er geen onaanvaardbare gevolgen zijn ontstaan door de terugvordering. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.

Uitspraak

14/4444 WWB
Datum uitspraak: 1 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2014, 13/5698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F.M. den Hollander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Voor appellante is verschenen T.M.R. van Weissenbruch, kantoorgenoot van mr. Den Hollander. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.N. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand sinds 1 oktober 2010 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Daarnaast had appellante inkomsten uit arbeid die het college met de bijstand heeft verrekend. Appellante heeft in december 2012 en in januari 2013 meer inkomsten ontvangen dan met de bijstand in die maanden is verrekend. Bij besluit van 22 februari 2013 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 december 2012 tot en met 31 januari 2013 herzien. Daarbij heeft het college tevens aan appellante medegedeeld dat de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 829,96 met de lopende uitkering binnen drie maanden zal worden verrekend en indien dit niet lukt het nog niet verrekende bedrag zal worden teruggevorderd.
1.2.
Het college heeft bij afzonderlijke besluiten van 19 mei 2013 de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 572,50 over de maand december 2012 en tot een bedrag van € 196,07 over de maand januari 2013 van appellante teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de inkomsten uit arbeid niet meer met de lopende bijstandsuitkering konden worden verrekend.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 19 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het bestreden besluit ten aanzien van de berekening van de teruggevorderde bedragen een deugdelijke motivering ontbeert. Nu het college nadien voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de teruggevorderde bedragen zijn berekend, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe is namens appellante ter zitting aangevoerd dat dringende redenen bestaan op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien. Deze dringende redenen zijn daarin gelegen dat gedurende een lange periode onduidelijkheid heeft bestaan over de juistheid van de terug te vorderen bedragen en dat appellante als gevolg van de besluitvorming heeft te kampen met een depressie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Alleen nog in geschil is het antwoord op de vraag of dringende redenen bestonden op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.
4.2.
Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869) slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.3.
De beroepsgrond dat dringende redenen bestaan op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien, slaagt niet. Appellante heeft niet met concrete (medische) stukken onderbouwd dat zij als gevolg van de besluitvorming lijdt aan een depressie. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat door de periode waarin onduidelijkheid bestond over de hoogte van de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale gevolgen zijn ontstaan als bedoeld
in 4.2. Voor zover appellante heeft bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat appellante bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G.M.G. Hink en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaïne

HD