ECLI:NL:CRVB:2016:706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/5703 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA

Op 2 maart 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/5703 WIA, waarin verzoeker een verzoek om herziening indiende van een eerdere uitspraak van de Raad van 23 juli 2014. In deze eerdere uitspraak had de Raad zich onbevoegd verklaard, omdat de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2014 niet tijdig was en er geen hoger beroep mogelijk was. Verzoeker stelde dat er sprake was van rechtsdwaling en dat het Uwv de lichamelijke klachten die ten grondslag lagen aan zijn psychische klachten had miskend. De Raad oordeelde echter dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor nieuwe feiten of omstandigheden die eerder niet bekend waren. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier C.M.A.V. van Kleef, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/5703
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
23 juli 2014, 14/2015 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft een verzoek om herziening ingediend van de door de Raad op 23 juli 2014 tussen partijen gewezen uitspraak.
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek gegeven.
Het verzoek is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 20 januari 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is voldaan aan artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Bij de uitspraak van 23 juli 2014 - waarvan nu herziening wordt gevraagd - heeft de Raad zich onbevoegd verklaard, omdat de uitspraak van de rechtbank van 20 maart 2014 een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb waartegen op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld en geen aanleiding bestaat voor doorbreking van het wettelijk appèlverbod. Het hogerberoepschrift is als verzetschrift doorgestuurd naar de rechtbank.
1.3.
Verzoeker heeft bij brief van 18 september 2014 verzocht om herziening van de uitspraak van 23 juli 2014.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn verzoek - samengevat - gesteld dat sprake is van rechtsdwaling. Volgens verzoeker heeft het Uwv miskend dat lichamelijke klachten de grondslag zijn van zijn psychische klachten.
2.3.
Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren gebracht. Verzoeker trekt met zijn stelling over rechtsdwaling en de oorzaak van zijn klachten in wezen de juistheid van de uitspraak van 23 juli 2014 in twijfel en beoogt daarmee alsnog een inhoudelijke beoordeling te laten plaatsvinden. Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 3 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1945, en 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 2.1 bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

UM