ECLI:NL:CRVB:2016:700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/4413 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een loonsanctie opgelegd aan een werkgever (appellante) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werkneemster die sinds 8 augustus 2011 wegens rugklachten niet meer kon werken. De werkneemster had op 13 mei 2013 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv had de loonsanctie opgelegd omdat appellante niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen door geen re-integratie-activiteiten in het tweede spoor in te zetten, ondanks dat de werkneemster daartoe mogelijkheden had.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alles heeft gedaan om de werkneemster aan het arbeidsproces te laten deelnemen en dat haar niets te verwijten valt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij haar tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen heeft hersteld. De Raad heeft de conclusies van de arbeidsdeskundige van het Uwv onderschreven, die stelde dat appellante onvoldoende activiteiten heeft ondernomen om de werkneemster in het tweede spoor te re-integreren. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft benadrukt dat het op de weg van appellante ligt om aan te tonen dat zij haar tekortkomingen heeft hersteld, wat niet is gebeurd. De uitspraak onderstreept de verantwoordelijkheid van werkgevers om adequate re-integratie-inspanningen te verrichten, ook als er sprake is van moeilijkheden bij het bemiddelen van werknemers naar passend werk.

Uitspraak

14/4413 WIA, 14/4436 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 juni 2014, 13/5714 en 14/1308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van Unnik hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 20 januari 2016. Partijen hebben zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Werkneemster, [naam] , is op 8 augustus 2011 als gevolg van rugklachten uitgevallen voor haar werk als routeverkoper van diepvriesproducten gedurende 40 uur per week. Op 13 mei 2013 heeft werkneemster een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 31 mei 2013 heeft het Uwv het tijdvak waarin werkneemster jegens appellante als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken. Deze verlenging - kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104 weken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante zonder geldige reden de ontbrekende formulieren van het re-integratieverslag niet aan het Uwv heeft gestuurd, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar
re-integratieverplichtingen en de WIA-aanvraag niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Bij brief van 1 juli 2013 is door appellante een verzoek ingediend tot bekorting van de opgelegde loonsanctie. Bij brief van 8 augustus 2013 is door appellante opnieuw een verzoek ingediend tot bekorting van de opgelegde loonsanctie.
2. Bij besluiten van 22 juli 2013 en 29 augustus 2013 heeft het Uwv geweigerd de duur van de opgelegde loonsanctie te bekorten, omdat appellante de tekortkoming(en) nog niet heeft hersteld. Bij afzonderlijke besluiten van 18 november 2013 (bestreden besluiten) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 22 juli 2013 en 29 augustus 2013 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen van het Uwv dat appellante onvoldoende activiteiten heeft ondernomen om werkneemster in het tweede spoor te re-integreren en dat die conclusies voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft onderschreven dat alleen het houden van een intakegesprek bij een re-integratiebedrijf daartoe onvoldoende is en niet valt in te zien waarom niet op zijn minst is overgegaan tot het vergroten van de sollicitatievaardigheden van werkneemster en het bieden van kennis en inzicht van mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt. Volgens de rechtbank is bovendien onduidelijk gebleven waarom werkneemster, gelet op het oordeel van de bedrijfsarts van appellante, op medische gronden niet zou kunnen re-integreren in het tweede spoor. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3704, is de rechtbank van oordeel dat appellante verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van de geleverde diensten van de door haar ingeschakelde
re-integratiecoördinator. Tot slot heeft de rechtbank het standpunt van appellante dat het Uwv werkneemster ten onrechte niet medisch heeft onderzocht niet gevolgd, aangezien een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv geen reden heeft gezien om af te wijken van het oordeel van de bedrijfsarts van appellante met betrekking tot de belastbaarheid van werkneemster.
4. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht het niet eens te zijn met de opgelegde loonsanctie, omdat zij alles in het werk heeft gesteld om werkneemster aan het arbeidsproces te laten deelnemen, maar dat dit niet mogelijk is gebleken. Volgens appellante kan haar in dat kader niets worden verweten. Zij heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te vernietigen en het Uwv op te dragen om een nieuwe beslissing te nemen waarbij alsnog de loonsanctie wordt bekort. Tevens heeft zij verzocht om het Uwv te veroordelen tot de vergoeding van haar schade.
5. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
6.2.
Artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA luidt als volgt:
“Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.”
6.3.
Artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:
“De werkgever bevordert ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.”
6.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van appellante om aan te tonen dat zij de tekortkomingen ten aanzien van de
re-integratie-inspanningen heeft hersteld. Geoordeeld wordt dat appellante daarin niet is geslaagd. In haar rapport van 16 juli 2013 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv neergelegd dat de tekortkoming in de re-integratieverplichting van appellante eruit bestaat dat appellante geen re-integratie-activiteiten in het tweede spoor heeft ingezet, ondanks dat werkneemster daartoe wel mogelijkheden had. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vermeld op welke wijze appellante haar tekortkoming in de re-integratie-inspanningen kan herstellen. Appellante dient alsnog een adequaat traject in het tweede spoor op te zetten. Ook heeft de arbeidsdeskundige vermeld wat na reparatie van de tekortkoming als bevredigend
re-integratieresultaat wordt gezien, te weten (samengevat):
  • werknemer werkt in passend werk (met een structureel karakter) dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden buiten het eigen bedrijf of, als dit ondanks daartoe ondernomen initiatieven niet haalbaar blijkt:
  • werknemer werkt in werk met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon (voor datum ziekte) mits dit werk structureel is of, als ook dit niet gerealiseerd kan worden:
  • er een adequaat re-integratietraject in het tweede spoor is afgerond en voor zover het traject onverhoopt stagneert:
  • het niet of onvoldoende werken volledig aan werknemer is te wijten en de sanctiemaatregelen van de werkgever naar werknemer toe zonder succes zijn toegepast.
6.5.
Ter onderbouwing van het bekortingsverzoek van 8 augustus 2013 heeft appellante een intakerapport re-integratietraject van Libra zorggroep van 2 augustus 2013 ingebracht. De opsteller van dit rapport is tot de volgende conclusie gekomen:
“Met betrekking tot het verrichten van ‘passend’ werk bij een andere werkgever ben ik van mening dat er, op grond van de vastgestelde beperkingen, de boven genoemde
‘niet-beïnvloedbare factoren’ en het opleidingsniveau er geen reële mogelijkheden aanwezig zijn voor externe re-integratie op de reguliere arbeidsmarkt. Libra Arbeidsexpertise zal derhalve afzien van het inzetten van een tweede spoor re-integratietraject, omdat het mijns inziens bij voorbaat geen kans van slagen heeft. De inspanningen die binnen het tweede spoor van betrokkene worden verlangd, zijn tevens niet haalbaar.”
Gelet op wat in 6.4 is overwogen, moet worden vastgesteld dat appellante met het inbrengen van het intakerapport van Libra niet heeft voldaan aan wat de arbeidsdeskundige in haar rapport van 16 juli 2013 heeft uiteengezet. Er is immers geen adequaat tweede spoortraject ingezet. De conclusie van het rapport van Libra dat er geen reële mogelijkheden voor dat spoor zouden zijn, mist een inzichtelijke en draagkrachtige onderbouwing. De conclusie van dat rapport verwijst naar “niet beïnvloedbare factoren” van leeftijd, leervermogen, werkervaring, conjunctuur/arbeidsmarkt en de beperkingen van werkneemster. Maar op geen enkele wijze wordt nader gemotiveerd waarom die factoren verdere
re-integratie-inspanningen zinledig zouden maken. Hierbij wordt bovendien nog van belang geacht dat appellante door haar arbeidskundig adviseur op 23 januari 2013 is uitgelegd dat, ook al is werkneemster gelet op haar leeftijd en medische beperkingen moeilijk te bemiddelen naar betaald werk, de Wet verbetering poortwachter die bemiddeling van de werkgever wel eist. Pas wanneer na een ingezet re-integratietraject blijkt dat re-integratie niet lukt, kunnen probleemanalyse en plan van aanpak worden bijgesteld, en kan vervolgens blijken dat een verder traject niet zinvol is.
7. Uit wat in 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, volgt dat de rechtbank terecht de conclusie van het Uwv heeft onderschreven dat er geen aanleiding bestaat om de loonsanctie te bekorten. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H.J. Dekker

TM