ECLI:NL:CRVB:2010:BM4467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2731 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarbij het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant per 9 januari 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% werd gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat bij appellant te geringe beperkingen zijn aangenomen. De Raad heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) als juist beschouwd en geconcludeerd dat appellant in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, zonder dat er een urenbeperking nodig is. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en rapportages van arbeidsdeskundigen die de geschiktheid van de functies hebben toegelicht. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stellingen zou onderbouwen. De Raad heeft ook geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

08/2731 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 31 maart 2008, 07/3012 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand gevestigd te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 april 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank in de aangevallen uitspraak zijn vastgesteld. De Raad volstaat hier met het volgende.
2. Het inleidende beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 31 juli 2007. Hierbij is gehandhaafd het besluit van 8 november 2006, waarmee het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 9 januari 2007 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep opgeworpen stellingen in essentie herhaald, inhoudende dat zijn psychische en lichamelijke klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in onvoldoende mate in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) tot uitdrukking komen. In het bijzonder stelt appellant zich op het standpunt dat de beperkingen ten aanzien van de items 1.9.9 (aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico) en 2.8.1 (omgang met conflicten), in vergelijking met de FML van
13 december 2004, alsmede de in 2002 gestelde urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week ten onrechte zijn vervallen. Daarnaast overschrijden de geduide functies zijn belastbaarheid in verband met de daarin voorkomende storingen/onderbrekingen en deadlines/productiepieken. Tot slot is appellant van mening dat hij – zakelijk weergegeven – dient te worden beoordeeld op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Besluit van 8 juli 2000, Stb. 2000, 307, hierna: het oude Schattingsbesluit), zoals dat luidde tot 1 oktober 2004.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.1. In de primaire fase heeft appellant het spreekuur van verzekeringsarts drs. P.M. Jacobs bezocht. Deze heeft het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij longarts D.R.A.J. de Munck. De in dit kader toegezonden brief van 29 augustus 2006 is door Jacobs bij zijn beoordeling, neergelegd in het rapport van 4 september 2006, betrokken. Op basis van een in remissie zijnde depressieve stoornis, emfyseem/COPD en chronische aspecifieke rugklachten heeft hij een FML opgesteld, die door bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans in diens rapportage van 1 juni 2007 is onderschreven. Jacobs is in die FML gekomen tot een urenbeperking tot en met ongeveer 4 uur per dag, 20 uur per week, met als toelichting dat het aantal uren op geleide van het beeld langzaam opgebouwd kan worden.
De Raad, vaststellende dat appellant in de onderhavige procedure zijn stellingen niet van een medische onderbouwing heeft voorzien, is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat bij appellant te geringe beperkingen zijn aangenomen.
5.2.2. Ten aanzien van de urenbeperking merkt de Raad allereerst op dat aan het enkele feit dat deze in het verleden is aangenomen, niet kan worden ontleend dat deze bij een nieuwe arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onveranderd van toepassing moet worden geacht. Echter, dit neemt niet weg dat omstandigheden er aanleiding toe kunnen geven om te motiveren dat een urenbeperking anders dan tot dan niet meer is geïndiceerd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van de Raad van 20 februari 2009 (LJN BH3766). In het onderhavige geval stelt de Raad vast dat voor het bepalen van de noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking bij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek gebruik is gemaakt van de standaard ‘Verminderde Arbeidsduur’. Op basis daarvan is de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd en op inzichtelijke wijze tot de conclusie gekomen dat er geen reden is tot het aannemen van een urenbeperking. Dit oordeel is door de bezwaarverzekeringsarts bevestigd. Nu appellant geen (nieuwe) medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij, gelet op zijn gezondheidstoestand op de datum in geding, is aangewezen op een arbeidsduurbeperking, ziet de Raad geen reden om aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts te twijfelen.
5.3. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de geduide functies niet passend zijn, in het bijzonder ten aanzien van storingen/onderbrekingen en deadlines/productiepieken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat arbeidsdeskundige B.J.J. van Lieshout en bezwaararbeidsdeskundige M. Prosée in hun rapportages van 12 april 2007 respectievelijk 26 juli 2007 voldoende hebben toegelicht dat appellant, uitgaande van de juistheid van de FML, in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten boekhouder, kassier, loonadministrateur (Sbc-code 515070), programmeur, systeembeheerder, computeroperator (Sbc-code 514020) en medewerker personeelszaken, loonadministratie (Sbc-code 515090), te vervullen.
6. De Raad stelt vast dat appellant, geboren op 11 mei 1955, in aanmerking zou kunnen komen voor een beoordeling op basis van het oude Schattingsbesluit. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 april 2009 (LJN BH0312) uiteen heeft gezet is bij besluit van 29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2007, 324), bepaald dat in artikel 12a, eerste en tweede lid, van het aangepaste Schattingsbesluit de leeftijdsgrens van 1 juli 1954 wordt verlegd naar 1 juli 1959, per 22 februari 2007. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de arbeidsongeschiktheid van personen in de groep 45 tot 50 jarigen met ingang van laatstgenoemde datum wordt beoordeeld naar het oude Schattingsbesluit. Nu echter in het onderhavige geval de beoordeling per 9 januari 2007 in geding is, heeft het Uwv op juiste gronden een beoordeling op basis van het aangepaste Schattingsbesluit uitgevoerd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Venneman.
TM