ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7246 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en bijzondere omstandigheden bij aanvraag

In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 april 2013 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 11/7246 WWB. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had een aanvraag voor bijstand ingediend met terugwerkende kracht tot 8 augustus 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg verleende bijstand met ingang van 15 oktober 2010, maar appellante was van mening dat zij recht had op bijstand vanaf de datum van haar ziekmelding.

De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen zijn die kunnen leiden tot toekenning van bijstand vóór de meldingsdatum. De Raad baseert zich op vaste rechtspraak die stelt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Appellante had ervoor gekozen om eerst te wachten op een onderzoek door het UWV naar haar recht op een hogere WAO-uitkering, maar de Raad oordeelt dat dit geen bijzondere omstandigheid is die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigt.

De Raad concludeert dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het tijdig aanvragen van bijstand en dat de gevolgen van haar keuze om te wachten op het UWV-onderzoek voor haar eigen rekening komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

11/7246 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 november 2011, 11/3033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak 2 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 februari 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% en aanvullend ontving zij tot en met 21 november 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Aansluitend heeft zij in verband met haar ziekmelding uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Met ingang van 9 augustus 2010 is de ZW-uitkering geëindigd. Appellante heeft vervolgens verzocht haar WAO-uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid te herzien. Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat verzoek afgewezen.
1.2. Op 18 oktober 2010 had appellante inmiddels een aanvraag om bijstand ingediend met terugwerkende kracht tot 8 augustus 2010. Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het college appellante met ingang van 15 oktober 2010, de meldingsdatum, bijstand verleend.
1.3. Bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen zijn die kunnen leiden tot toekenning van bijstand vóór de meldingsdatum van 15 oktober 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2. Wat appellante in hoger beroep daartoe heeft aangevoerd komt er op neer dat zij, alvorens zich te melden voor een bijstandsuitkering, een onderzoek door het UWV heeft afgewacht naar een mogelijk recht van haar op een hogere uitkering ingevolge de WAO en dat dit onderzoek te laat is afgerond. Er was dan ook een gerede kans dat zij aanspraak kon maken op een voorliggende voorziening, zodat haar dienaangaande niets te verwijten valt, aldus appellante.
4.3. Het afwachten van het resultaat van een onderzoek als vorenbedoeld is geen bijzondere omstandigheid die afwijking van het onder 4.1 genoemde uitgangspunt rechtvaardigt. Nu de inkomsten van appellante vanaf augustus 2010 aanzienlijk waren verminderd in verband met de beëindiging van haar uitkering ingevolge de ZW, had het op de weg van appellante gelegen om meteen aanvullend bijstand aan te vragen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante om dit tijdig te doen. Appellante heeft er aanvankelijk echter de voorkeur aan gegeven om eerst de afloop van het onderzoek naar de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 9 augustus 2010 af te wachten. De gevolgen van deze keuze van appellante moeten voor haar eigen rekening en risico worden gelaten.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.F. Bandringa en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.T.P. Pot
HD