ECLI:NL:CRVB:2016:639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
14/7087 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering wegens inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, die inkomsten uit hennepteelt zou hebben gehad. Appellant ontving sinds 11 december 2002 een WAO-uitkering, die in 2004 werd vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In november 2013 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering over de periode van 1 januari tot en met 30 april 2013 niet zou worden betaald, omdat hij in die periode inkomsten uit hennepteelt had. Het Uwv vorderde een bedrag van € 7.626,44 terug, wat appellant betwistte. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 13 januari 2016 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte dat de hennepkwekerij zijn eigendom was en voerde aan dat er geen eerdere oogst had plaatsgevonden. Het Uwv heeft het standpunt van de rechtbank ondersteund. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de WAO-uitkering heeft gekort op basis van artikel 44, eerste lid, van de WAO. De Raad oordeelde dat de inkomsten uit hennepteelt van appellant terecht zijn aangemerkt als reden voor de terugvordering van de uitkering, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2016.

Uitspraak

14/7087 WAO
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 november 2014, 14/1637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.H.A. Augustin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Augustin. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 6 december 2002 heeft het Uwv appellant per 11 december 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Met ingang van 6 september 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat zijn
WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 niet wordt betaald omdat uit onderzoek is gebleken dat appellant in die periode inkomsten uit hennepteelt heeft gehad. De volgens het Uwv onverschuldigd aan appellant betaalde
WAO-uitkering heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van 27 november 2013 teruggevorderd tot een bedrag van € 7.626,44 bruto. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 9 april 2014 (bestreden besluit). Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de inkomsten van appellant in de periode van
1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 van dermate grote omvang zijn geweest, dat de
WAO-uitkering onder toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO, niet tot uitbetaling dient te komen.
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het proces-verbaal van de Politie Regio Limburg Zuid van 11 april 2013 is gebleken dat appellant eigenaar is van de woning op het [adres] te [woonplaats]. Daarin is op 11 april 2013 een hennepkwekerij aangetroffen met 463 hennepplanten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op € 39.529,- waarbij is uitgegaan van een eerder gerealiseerde oogst. Het betoog van appellant dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst is volgens de rechtbank op geen enkele wijze onderbouwd terwijl in het rapport van de politie deugdelijk is gemotiveerd waarom is uitgegaan van één eerdere oogst. De rechtbank heeft tevens overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat de stroomvoorziening eerst in februari 2013 was aangesloten en er om die reden geen in werking zijnde hennepplantage kan zijn geweest, niet slaagt. Uit het rapport van de politie kan volgens de rechtbank worden opgemaakt dat illegaal stroom werd afgenomen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO de inkomsten uit hennepteelt van appellant terecht heeft gekort op zijn WAO-uitkering. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering terwijl van dringende redenen als bedoeld in artikel 57 van de WAO niet is gebleken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie betwist dat de WAO-uitkering door het Uwv terecht is gekort. Daartoe heeft appellant wederom aangevoerd dat de hennepkwekerij niet zijn eigendom was en dat er geen eerdere oogst is gerealiseerd. Appellant heeft een e-mail van 5 februari 2013 overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de materialen voor de hennepplantage niet door hem zijn besteld maar door een derde, de eigenaar van de hennepplantage. Uit de e-mail blijkt volgens appellant ook dat de aangetroffen plantage pas na 12 februari 2013 kan zijn opgebouwd. Voorts heeft appellant een mutatieformulier overgelegd, dat volgens hem is opgemaakt door medewerkers van Enexis waaruit zou volgen dat de hennepplantage pas na 14 februari 2013 daadwerkelijk is gerealiseerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat uit de e-mail van 5 februari 2013 niet meer is gebleken dan dat een bestelling is geplaatst bij een growshop door iemand die zich [M.] noemt. Dat het goederen betreft die volgens appellant overeenkomen met de bij hem inbeslaggenomen goederen, maakt niet dat daarmee is aangetoond dat de bestelde goederen waren bestemd voor de in de woning van appellant op 11 april 2013 aangetroffen hennepplantage, noch dat degene die zich [M.] noemt eigenaar is geweest van de hennepplantage. Appellant heeft het standpunt van het Uwv dat dergelijke goederen over het algemeen worden aangeschaft voor de hennepteelt niet weersproken. Daarbij komt dat appellant tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 april 2013 heeft bekend eigenaar te zijn van de hennepplantage en heeft verklaard deze zelf te hebben ingericht met door hem gekochte materialen. Volgens deze verklaring is er verder niemand bij de plantage betrokken. Op de zitting van de Raad heeft appellant echter te kennen gegeven dat hij bij de politie niets heeft verklaard en dat hij alleen heeft ondertekend wat de politie heeft opgeschreven omdat hij anders volgens de politie drie maanden vast zou zitten. Dit wordt ongeloofwaardig geacht aangezien appellant deze omstandigheid eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zonder enige nadere toelichting. Dit betekent dat appellant in overeenstemming met de vaste rechtspraak wordt gehouden aan zijn eerste bij de politie op 11 april 2013 afgelegde bekennende verklaring (bijv. ECLI:NL:CRVB:2014:92).
4.3.
Het overgelegde mutatieformulier van Enexis, waaruit zou blijken dat de plantage pas na 14 februari 2013 is gerealiseerd wegens per die datum verkregen toegang tot de stroomvoorziening, leidt niet tot een ander oordeel nu dit formulier leeg is en geen twijfel oproept aan de gegevens die wijzen op een eerdere oogst zoals die zijn vermeld in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 21 mei 2013. Zo worden daarin onder meer genoemd hennepresten op blik in de kelderruimte, vervuiling van de koolstoffilters en stof op allerlei voorwerpen wat volgens het rapport pas optreedt na langere tijd en veroorzaakt wordt door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht. Het door appellant geschetste alternatieve scenario dat dit resten betreft van een eerdere plantage in 2011, waarvoor hij reeds is veroordeeld, is in tegenspraak met zijn standpunt dat uit de e-mail van 5 februari 2013 zou blijken dat de plantage pas in februari 2013 is opgebouwd en wordt daarom niet aannemelijk geacht.
4.4.
De rechtbank is dan ook met juistheid tot de conclusie gekomen dat het Uwv de inkomsten van appellant uit hennepteelt terecht met toepassing van artikel 44, eerste lid van de WAO, heeft gekort op zijn WAO-uitkering.
4.5.
Nu tegen de terugvordering geen verdere gronden zijn aangevoerd, volgt uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK