ECLI:NL:CRVB:2014:92
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- M.F. Wagner
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Appellante ontving sinds 1985 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), terwijl appellant in dezelfde periode ook bijstand ontving. De gemeente Nijmegen startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening na een anonieme melding. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten in de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 juli 2010 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat hen niet als zelfstandig subject van bijstand kwalificeerde. De rechtbank Arnhem verklaarde de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen deze uitspraak naar voren gebracht, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Raad wees het verzoek van appellanten om getuigen te horen af, omdat zij in hoger beroep niet van die gelegenheid gebruik hadden gemaakt. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, en dat de wijze waarop dit was gedaan niet bestreden was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter.