ECLI:NL:CRVB:2016:618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
14-818 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn inzake de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die ernstige beperkingen ondervindt na een motorongeluk, ontving voorheen 10 uur en 15 minuten hulp bij het huishouden per week. Na een aanvraag voor verlenging van deze hulp, heeft het college besloten om de hulp te verlagen naar 7 uur per week, met een toekenning van extra tijd voor lichte huishoudelijke werkzaamheden en hand- en spandiensten. Appellante is van mening dat de toegekende tijd voor hand- en spandiensten en het opwarmen van maaltijden onvoldoende is en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij heeft verwezen naar een medisch advies en een verklaring van haar fysiotherapeut. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het college voldoende heeft toegelicht waarom de toegekende tijd voor het opwarmen van maaltijden en hand- en spandiensten niet is uitgebreid. De Raad heeft vastgesteld dat de tijd voor het opwarmen van een maaltijd in de praktijk minder dan 10 minuten bedraagt en dat de resterende tijd voldoende is voor het opdienen en snijden van het eten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen voor medisch onderzoek, zoals door appellante was verzocht.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/818 WMO
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2013, 13/4554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Tuenter, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tuenter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.Y. Baptiste en G.G. Pos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt ernstige beperkingen als gevolg van een motorongeluk. Zij woont zelfstandig, ontvangt persoonlijke verzorging en begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en zij heeft een hulphond en een scootmobiel.
1.2.
Appellante kwam op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) tot 30 juli 2012 in aanmerking voor hulp bij het huishouden voor 10 uur en 15 minuten per week. Deze hulp bestond uit de overname van de zware en lichte huishoudelijke werkzaamheden, de was verzorging, de verzorging van de maaltijden, het doen van de boodschappen en hand- en spandiensten.
1.3.
Appellante heeft op 2 juli 2012 verlenging van de huishoudelijke verzorging aangevraagd.
1.4.
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het college appellante in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden voor de periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2017, waarbij de omvang van de hulp in vijf maanden wordt afgebouwd tot 7 uur per week.
1.5.
Bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2012, in afwijking van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 2 april 2013, ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Voor licht huishoudelijk werk is 30 minuten extra toegekend, zodat de huishoudelijke hulp het opruimen van appellante kan overnemen. Per dag worden niet langer 15 minuten extra voor hand- en spandiensten toegekend, omdat dergelijke diensten, zoals het openmaken van brieven, niet vallen onder de Wmo. De toegekende 10 minuten per dag voor het opwarmen van de warme maaltijd en het opscheppen zijn voldoende, aangezien het opwarmen van een warme maaltijd over het algemeen slechts een paar minuten duurt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat zij een ernstig beperkte hand- en stafunctie heeft. Uitbreiding van de tijd bestemd voor lichte huishoudelijke werkzaamheden met 15 minuten per dag voor extra hand- en spandiensten is daarom noodzakelijk. Appellante verwijst hiervoor naar het aan de oude indicatie ten grondslag liggende medisch advies van Van Brederode van
18 augustus 2009. De in het bestreden besluit extra toegekende 30 minuten voor opruimen zijn onvoldoende, omdat appellante dagelijks bij veel handelingen hulp nodig heeft en haar medische situatie ongewijzigd is ten opzichte van 2009. Verder is voor het opwarmen van de warme maaltijd toekenning van 15 minuten per keer noodzakelijk, omdat appellante volledig beperkt is. Ter onderbouwing van haar beperkingen heeft appellante een verklaring van haar fysiotherapeut van 1 juli 2015 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen zijn uitsluitend in geschil het niet toekennen van 15 minuten per dag voor extra hand- en spandiensten en de toegekende tijd voor het opwarmen van de warme maaltijd. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft appellante de door het college gehanteerde normtijden voor het bepalen van de omvang voorziening huishoudelijke verzorging niet bestreden.
4.2.
Aan appellante is bij het bestreden besluit met toepassing van de normtijden 30 minuten voor licht huishoudelijk werk en 30 minuten extra voor het opruimen toegekend. Verder is tijd toegekend voor zwaar huishoudelijk werk, was verzorging, maaltijd verzorging en boodschappen. Ter toelichting van welke hand- en spandiensten appellante bedoelt, heeft appellante naast het opruimen een aantal activiteiten genoemd die naar het oordeel van de Raad moeten worden gerekend tot de huishoudelijke taken, waarvoor bij het bestreden besluit tijd is toegekend. Ook heeft appellante handelingen genoemd die behoren tot de persoonlijke verzorging en begeleiding, die appellante ontvangt op grond van de AWBZ. Appellante heeft desgevraagd ook ter zitting in hoger beroep geen door het bestreden besluit niet gedekte taken genoemd, die moeten worden gerekend tot huishoudelijke verzorging. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de hand- en spandiensten niet kunnen worden aangemerkt als een afzonderlijke Wmo-taak. Het college hoefde daarom geen extra tijd toe te kennen voor hand- en spandiensten.
4.3.
De tijd voor het opwarmen van de warme maaltijd is ten opzichte van de oude indicatie voor huishoudelijke verzorging met 5 minuten per dag verminderd. Het college heeft in het bestreden besluit en ter zitting in hoger beroep voldoende toegelicht dat het opwarmen van een warme maaltijd voor één persoon in de praktijk minder dan 10 minuten duurt, dat de daadwerkelijke opwarmtijd ook kan worden benut voor het klaarzetten van de maaltijd en dat de resterende tijd voldoende is voor het opdienen en het snijden van het eten.
4.4.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen ziet de Raad geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige voor het doen van medisch onderzoek, zoals door appellante is verzocht.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij
GdJ