ECLI:NL:CRVB:2016:599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de bevoegdheid van het college om deze buiten behandeling te stellen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 13 november 2013 telefonisch een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Na een gesprek op 27 november 2013, waarbij de appellant voortijdig de spreekkamer verliet, heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college stelde dat de appellant niet alle gevraagde gegevens had overgelegd binnen de gestelde termijn.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat het college de aanvraag al inhoudelijk in behandeling had genomen door nadere gegevens op te vragen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat de aanvraag onvolledig was, omdat de appellant de gevraagde gegevens over zijn woon- en financiële situatie niet tijdig had overgelegd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet kon beschikken over de gevraagde gegevens. De Raad heeft de beroepsgrond van de appellant verworpen en geconcludeerd dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.