ECLI:NL:CRVB:2016:573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
16/1115 WWB-VV e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in hoger beroep was gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, die was ingegaan op 1 januari 2014. De intrekking was gebaseerd op onvoldoende medewerking van verzoekster om haar woonsituatie vast te stellen. Na een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor bijstand op 2 oktober 2014, werd haar bijstand uiteindelijk alsnog toegekend per 26 augustus 2014, maar verzoekster ging in beroep tegen de eerdere besluiten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak in de bodemprocedures was gepland op 23 februari 2016, terwijl de ontruiming van verzoeksters woning op 9 maart 2016 gepland stond. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster de uitkomst van de hoger beroepen kon afwachten en dat er geen onomkeerbare situatie dreigde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de reguliere procedures in sociale zekerheidszaken en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden getroffen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1115 WWB-VV, 16/1118 WWB-VV
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoekster)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 16 maart 2015, 14/6360 (aangevallen uitspraak 1), en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2015, 15/358 en 15/920 (aangevallen uitspraak 2).
Het onderzoek ter zitting in beide hoger beroepen heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd met 6 weken. De datum van de uitspraak is bepaald op 23 februari 2016.
Tevens heeft verzoekster op 12 februari 2016 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van verzoekster ingetrokken met ingang van 1 januari 2014 op de grond dat zij onvoldoende medewerking heeft verleend om haar woonsituatie te kunnen vaststellen waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Bij dat besluit heeft het dagelijks bestuur tevens de over de periode van
1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 gemaakte kosten van bijstand van verzoekster teruggevorderd. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het dagelijks bestuur bij besluit van
11 september 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2.
Op 26 augustus 2014 heeft verzoekster zich gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen naar de norm voor een alleenstaande. De daartoe strekkende aanvraag heeft zij op 8 september 2014 ingediend. Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen op de grond dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met [naam T] (T).
1.3.
Bij besluit van 10 december 2014 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 2 oktober 2014 gegrond verklaard en verzoekster met ingang van 26 augustus 2014 alsnog bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 10%. Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet langer een gezamenlijke huishouding wordt aangenomen, maar dat sprake is van een woonsituatie waarbij verzoekster de kosten kan delen met T.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd en tevens verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Eerdere verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening in beide procedures zijn door de voorzieningenrechter van de Raad afgewezen op 12 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1540), 3 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2185) en op 1 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3111).
3.2.
Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft verzoekster, samengevat, ten grondslag gelegd dat de deurwaarder haar op 11 februari 2016 heeft aangezegd dat er een ontruiming van haar woning is gepland op 9 maart 2016. Aan deze ontruiming ligt een vonnis van de kantonrechter van 20 januari 2016 ten grondslag waarbij de huurovereenkomst met betrekking tot de woning van verzoekster met ingang van 20 januari 2016 wordt ontbonden.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in het onderhavige geval toe op de vraag of van verzoekster verlangd kan worden dat zij de uitspraken in de hoger beroepen afwacht.
4.3.
Vastgesteld wordt dat de Raad in de bodemprocedures uitspraak zal doen op 23 februari 2016 en dat dit verzoekster bekend is. Gelet op deze uitspraakdatum en de geplande ontruimingsdatum van 9 maart 2016 ziet de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden geen reden waarom verzoekster de uitkomst van deze procedures niet kan afwachten. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat nu of in de periode tot aan de uitspraakdatum in de hoger beroepen een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan die aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in
artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.5.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.4 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 februari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD