ECLI:NL:CRVB:2016:568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
12/4979 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en toewijzing van wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbanken Almelo en Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.F. van den Berg, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) betroffen. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraken en de bestreden besluiten niet in stand konden blijven. De neuroloog Stenvers had geconcludeerd dat de appellant per 8 augustus 2011 niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, en de arbeidsdeskundige had aangegeven dat geen enkele functie uit het bestreden besluit II kon worden gehandhaafd. De Raad heeft zelf in de zaken voorzien en de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 29 april 2010 vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van de appellant, die in totaal € 4.218,20 bedroegen.

Uitspraak

12/4979 ZW, 13/5641 WAO
Datum uitspraak: 10 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Almelo van
1 augustus 2012, 11/1192 (aangevallen uitspraak I), en van de rechtbank Overijssel van
24 september 2013, 12/1073 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
In de zaak 12/4979 ZW heeft appellant een brief van neuroloog prof. dr. J.G. van Dijk ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Appellant heeft een rapport ingediend van verzekeringsarts H.J. Hullen, gedateerd
16 juli 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Ruis.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
Bij brief van 9 september 2014 heeft het Uwv een aantal vragen van de Raad naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts Hullen beantwoord.
Bij brief van 15 september 2014 heeft appellant de Raad bericht dat de verzekeringsarts Hullen zijn standpunt handhaaft.
Vervolgens heeft neuroloog J.W. Stenvers op verzoek van de Raad op 4 augustus 2015 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op dat rapport gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek in beide zaken is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 augustus 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant per 8 augustus 2011 geen recht meer heeft op uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 27 september 2011 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het door het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Er is informatie opgevraagd bij de behandelende artsen, waaronder cardioloog Visser en neuroloog Jansen, en die informatie is in de beoordeling betrokken. Ook met de door appellant geuite klachten is rekening gehouden.
2.1.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv geweigerd om de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die berekend was naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, per 1 januari 2008 te herzien.
2.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 juli 2012. Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2012 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 april 2010, zijnde een jaar vóór de dag waarop appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant, welke voortvloeien uit de diagnose CVS/ME. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat ook de diagnose POTS op de datum 1 januari 2008 op hem van toepassing zou zijn. De beperkingen van appellant zijn juist vastgesteld. Met inachtname van die beperkingen moet appellant in staat worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv, zowel bij de beoordeling van de vraag of appellant per 8 augustus 2011 zijn werkzaamheden als softwaretester voor 24 uur per week kan uitvoeren als bij de beoordeling van de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2008 en 29 april 2010 terecht is vastgesteld op 15 tot 25% en 25 tot 35%, onvoldoende beperkingen bij appellant heeft aangenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de inmiddels gestelde diagnose POTS, die tot verdergaande beperkingen moet leiden. In ieder geval dient vanwege de vermoeidheidsklachten sprake te zijn van een urenbeperking.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij zijn beoordelingen is het Uwv uitgegaan van een op 24 februari 2003 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Bij de opstelling van die FML is ervan uitgegaan dat appellant vanwege vermoeidheidsklachten (CVS/ME) is aangewezen op psychisch en fysiek minder belastend werk. Er mag geen sprake zijn van regelmatige deadlines en productiepieken. Voor een urenbeperking is echter geen reden. Het Uwv is van oordeel dat deze FML ook actueel is in de jaren 2008-2010 en geen aanpassing behoeft.
4.2.
In het rapport van verzekeringsarts Hullen van 16 juli 2014 is geconcludeerd dat er op diverse onderdelen per 1 januari 2008 sprake is van meer of zwaardere beperkingen dan vermeld zijn in de FML van 24 februari 2003. Met name wordt ook een urenbeperking nodig geacht, in die zin dat er een noodzaak is van frequente rustperiodes in de vorm van minimaal vijftien minuten per uur.
4.3.
De Raad heeft, naar aanleiding van de conclusies van verzekeringsarts Hullen, aanleiding gezien neuroloog Stenvers te raadplegen. Deze concludeert in het rapport van 4 augustus 2015 dat de overwegingen en conclusies van verzekeringsarts Hullen worden onderschreven en dat de door Hullen aangegeven beperkingen ongewijzigd dienen te worden overgenomen. Appellant was per 8 augustus 2011 niet in staat zijn werkzaamheden als softwaretester te verrichten.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft eigen onderzoek gedaan en heeft inzichtelijk weergegeven dat hij na alle informatie in zijn conclusies aansluit bij die van Hullen. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
11 september 2015 daarover opmerkt wordt niet gevolgd, nu het rapport van neuroloog Stenvers wel degelijk uitgebreid medisch is onderbouwd. Het door deze verzekeringsarts in algemene zin genoemde activeringsbeleid doet niet af aan het afdoende gemotiveerde standpunt in de rapporten van Hullen en Stenvers dat appellant telkens rustperiodes moet inbouwen.
4.5.
De aangevallen uitspraken en de bestreden besluiten kunnen niet in stand blijven. Nu neuroloog Stenvers heeft geoordeeld dat appellant per 8 augustus 2011 niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 september 2014 heeft aangegeven dat, uitgaande van een minimale rustpauze van
15 minuten per uur, geen enkele aan bestreden besluit II ten grondslag gelegde functie is te handhaven, en dat een dergelijke rustpauze een structureel verzuim van meer dan 25% impliceert, zal op de hierna te vermelden wijze zelf in de zaken worden voorzien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Uwv, gelet op artikel 35 van de WAO, bij het bestreden besluit II als ingangsdatum voor herziening 29 april 2010 heeft gehanteerd, zijnde één jaar voor de datum waarop appellant zich wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft gemeld. Wat appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om een bijzonder geval aan te nemen, als in die bepaling vermeld.
5. Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente. Dat verzoek wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 1.736,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand, en € 38,20 aan reiskosten Almelo-Utrecht. Ook de gevorderde kosten van
€ 1.452,- in verband met het door verzekeringsarts Hullen uitgebrachte rapport komen voor vergoeding in aanmerking. In totaal dient het Uwv aan proceskosten een bedrag van
€ 4218,20 aan appellant te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
In de zaak 12/4979 ZW:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 september 2011;
  • herroept het besluit van 1 augustus 2011;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente als onder 5 van deze uitspraak is vermeld;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
In de zaak 13/5641 WAO:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 september 2012;
  • herziet de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 april 2010 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 28 september 2012;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 5 van deze uitspraak is vermeld;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160 vergoedt.
In de zaken 12/4979 ZW en 13/5641 WAO:
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.218,20
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

RB