ECLI:NL:CRVB:2016:5138
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering uitbreiding huishoudelijke hulp en extra vakantievergoeding op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen de besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1938 en vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp en om extra vakantie met begeleiding. De Raad oordeelde dat de weigering van de uitbreiding van de huishoudelijke hulp onterecht was, omdat de medische grondslag onvoldoende was onderbouwd. De psychische klachten van appellant waren ten tijde van de aanvraag aanzienlijk ernstiger dan door de geneeskundig adviseurs van verweerder was aangenomen. De Raad concludeerde dat er sprake was van beperkingen in de maaltijdbereiding, wat een medische noodzaak voor de gevraagde uitbreiding rechtvaardigde.
Daarnaast oordeelde de Raad dat de afwijzing van de aanvraag voor extra vakantie met begeleiding ook niet deugdelijk was gemotiveerd. Verweerder had niet voldoende aangetoond dat er geen medische noodzaak was voor een vakantie of rustperiode ter reconvalescentie. De Raad vernietigde beide bestreden besluiten en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de ernst van de psychische klachten van appellant. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.500,- werden begroot.