ECLI:NL:CRVB:2014:4299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
13-3339 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1933 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had een verzoek ingediend om zijn vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden van vier naar acht uur per week. Dit verzoek was eerder door verweerder afgewezen, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A. Bierenbroodspot.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant al een vergoeding ontving voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week, en dat de afwijzing van de uitbreiding van deze vergoeding voldoende was gemotiveerd op basis van medische adviezen. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, waaronder arts A.J. Maas en arts R.J. Roelofs, als voldoende zorgvuldig en draagkrachtig beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van de appellant konden onderbouwen dat hij in aanmerking zou komen voor een uitbreiding van de vergoeding.

De Raad heeft geconcludeerd dat de beperkingen die de appellant ondervindt in het huishouden voornamelijk voortvloeien uit zijn lichamelijke klachten, die niet als causaal aanvaard zijn. De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/3339 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bierenbroodspot, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2013, kenmerk BZ01432206 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940‑1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Voor appellant is mr. Bierenbroodspot verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1933 in het toenmalig Nederlands-Indië, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in verband staan met de vervolging. Van zijn rugklachten en beenklachten is dit niet aanvaard. Aan appellant is onder meer een vergoeding toegekend voor vier uur huishoudelijke hulp per week. Deze vergoeding is nadien uitgebreid tot acht uur per week.
1.2.
Bij brief van 30 november 2011 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp met nog eens acht uur per week. Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Appellant ontvangt reeds een vergoeding voor twee dagdelen (acht uur) huishoudelijke hulp per week. Bij de toekenning daarvan heeft verweerder toepassing gegeven aan het beleid voor gerechtigden van 70 jaar of ouder. Op grond van dit beleid zijn zowel de causale psychische klachten als de niet-causale rug en beenklachten van appellant in aanmerking genomen.
2.2.
Thans is aan de orde of appellant in aanmerking komt voor uitbreiding tot meer dan twee dagdelen per week. Volgens het beleid van verweerder kan daarvoor slechts aanleiding bestaan op grond van causale beperkingen. Er moet sprake zijn van beperkingen in de maaltijdbereiding, dan wel van ernstige (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.3.
Naar vaste rechtspraak is dit beleid in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wuv (CRvB 16 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6371). Er zijn geen aanknopingspunten om hierover thans anders te oordelen. Evenmin wordt appellant gevolgd in zijn stelling dat het beleid, waar het gaat om gerechtigden van 70 jaar en ouder, in strijd is met artikel 2 van het Besluit vervallen causaliteit en voortzetting voorzieningen wetten voor oorlogsgetroffenen (Stb. 2004, 282). Die bepaling verplicht, voor zover hier van belang, tot het buiten beschouwing laten van de causaliteitseis met betrekking tot de kosten van maximaal vier uur huishoudelijke hulp per week. Hieraan wordt reeds gevolg gegeven bij de toekenning van de eerste twee dagdelen. Het is niet onlogisch of onjuist om vervolgens zwaardere eisen te stellen, waaronder de causaliteitseis, voor een uitbreiding tot meer dan twee dagdelen.
2.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van appellant geen sprake is van causale beperkingen die een uitbreiding tot meer dan twee dagdelen rechtvaardigen. Hij baseert dit op de adviezen van twee geneeskundig adviseurs, de arts A.J. Maas en in bezwaar de arts R.J. Roelofs. De door appellant overgelegde verklaringen van de psychiater R.C. Rice en de huisarts J. Tsongalis zijn bij de advisering betrokken.
2.5.
De Raad acht het bestreden besluit met deze medische adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. Tegenover de adviezen staan geen objectieve medische gegevens die in andere richting zouden kunnen wijzen. Uit de rapportages komt naar voren dat de beperkingen die appellant in het huishouden ondervindt in overwegende mate voortvloeien uit zijn lichamelijke klachten. Deze moeten hier buiten beschouwing blijven, omdat zij niet als causaal zijn aanvaard. Dit laatste is door de Raad onderschreven bij uitspraak van 5 juni 2008 (04/6150 WUV, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3966) en er zijn geen redenen om thans tot een ander oordeel te komen. De enkele stelling van appellant dat zijn mobiliteitsproblemen door de psychische klachten worden verergerd, is daarvoor niet voldoende. Dat de lichamelijke toestand van zijn echtgenote sterk is achteruitgegaan, kan geen grond opleveren om aan de eis van causaal verband met de vervolging voorbij te gaan.
2.6.
Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en E.R. Eggeraat als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD