ECLI:NL:CRVB:2016:5132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
15/1082 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele aanvullende uitkering na tussenuitspraak over uitzonderlijke situatie op arbeidsmarkt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om een incidentele aanvullende uitkering (IAU) door het college van burgemeester en wethouders van Huizen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had in eerdere besluiten van 5 november 2012 en 21 december 2012 gesteld dat er geen uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt was in Huizen, wat door de gemeente werd betwist. De Raad had eerder, op 17 november 2015, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de motivering van de staatssecretaris onvoldoende was. De staatssecretaris diende daarop advies in te winnen bij de Toetsingscommissie vangnet Participatiewet (TC), die in januari 2016 opnieuw concludeerde dat er geen uitzonderlijke situatie was. De Raad oordeelde dat de TC niet voldoende had ingegaan op de argumenten van Huizen en dat de staatssecretaris de gebreken in zijn eerdere besluiten niet had hersteld. Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere besluiten van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.247,60 bedroegen.

Uitspraak

15/1082 WWB, 15/1148 WWB
Datum uitspraak: 27 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2014, 12/6191 en 13/4745 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen (appellant)
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4065, een tussenuitspraak (tussenuitspraak) gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris bij brief van 12 januari 2016 twee adviezen van de Toetsingscommissie vangnet Participatiewet (TC) van 5 en 6 januari 2016 ingebracht en te kennen gegeven dat hij de besluiten van 5 november 2012 en
21 december 2012 (bestreden besluiten) handhaaft.
Appellant heeft bij ongedateerde brief, bij de Raad ontvangen op 17 februari 2016, zijn zienswijze gegeven.
Bij brief van 1 november 2016 heeft de staatssecretaris op de zienswijze van appellant gereageerd.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vlaanderen. De staatsecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Sipos, drs. J.A.M. Helderman en dr. A. Mosterd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten en omstandigheden waarvan hij bij zijn beoordeling uitgaat. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
In de tussenuitspraak heeft de Raad met betrekking tot het verzoek voor een incidentele aanvullende uitkering (IAU) over het jaar 2010, kort samengevat, geoordeeld dat de staatssecretaris het bestreden besluit van 5 november 2012 niet deugdelijk heeft gemotiveerd, voor zover hij daarin in navolging van de TC, het standpunt inneemt dat in 2010 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Dat is het geval omdat de TC onvoldoende is ingegaan op de in de door appellant gegeven analyse van de situatie op de arbeidsmarkt geschetste achterliggende oorzaken van de verschillen ten opzichte van de landelijk gemiddelde instroom en uitstroomcijfers. Ook gaat de TC niet in op de inspanningen die appellant in 2010 heeft verricht op het gebied van instroombeperking en handhaving. Niet duidelijk is hoe de TC de argumenten van appellant heeft gewogen en de TC heeft de vraag waarom de door appellant in de analyse aangedragen argumenten naar het oordeel van de TC niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt onbeantwoord gelaten. Hetzelfde geldt voor het verzoek voor een IAU over het jaar 2011. De TC heeft volstaan met de constatering dat in principe alle gemeenten in Nederland met de door de gemeente Huizen (Huizen) genoemde effecten van de conjunctuur worden geconfronteerd, waarna de TC ermee volstaat dat de door appellant verstrekte informatie en de overige informatie die de TC ter beschikking stond, in vergelijking met andere gemeenten, niet de conclusie rechtvaardigt waarom haar arbeidsmarktsituatie als uitzonderlijk kan worden aangemerkt. Waarom dat het geval is, wordt daarmee niet duidelijk. Met name heeft de TC hiermee onvoldoende tot uitdrukking gebracht waarom de door Huizen aangedragen achterliggende oorzaken van het tekort en de aangevoerde redenen waarom Huizen de gevolgen van de economische crisis meer voelt dan andere gemeenten, niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
1.2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris advies gevraagd aan de TC. In zijn adviezen van 5 en 6 januari 2016 heeft de TC wederom geconcludeerd dat in de jaren 2010 en 2011 in Huizen geen sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en heeft de TC geadviseerd het verzoek om een IAU over die jaren af te wijzen.
2. In zijn zienswijze heeft appellant aangevoerd dat met de adviezen van de TC de motiveringsgebreken in de bestreden besluiten niet zijn hersteld.
3.1.
Ter beoordeling ligt thans nog voor of de staatssecretaris met de adviezen van de TC van 5 en 6 januari 2016 de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken heeft hersteld.
3.2.
De TC heeft, gelet op artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB en WIJ (Regeling), beoordelingsvrijheid bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie.
3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in een bepaald kalenderjaar gaat de TC in eerste instantie uit van de ontwikkelingen in de laatste twee jaren, omdat bij de budgetverdeling voor dat betreffende kalenderjaar al rekening is gehouden met de situatie van het jaar voorafgaande aan de laatste twee jaren. De TC heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom hij voor het jaar 2010 de ontwikkelingen in de jaren 2009 en 2010 en voor het jaar 2011 de ontwikkelingen in de jaren 2010 en 2011 heeft beoordeeld.
3.4.
Ook heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat, gelet op artikel 15, vierde lid, van de Regeling, de inspanningen van de gemeente op het gebied van instroombeperking en handhaving niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, omdat het bij die beoordeling gaat om niet door de gemeente te beïnvloeden factoren. Pas als is vastgesteld dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt komt de TC toe aan een beoordeling van het beleid en uitvoering zoals is vastgesteld in
artikel 15, vierde lid, onderdeel b, sub 2, van de Regeling.
2010
3.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het aantal NWW-ers op de arbeidsmarkt slechts minimaal is gedaald. De TC heeft op basis van de door appellant aangeleverde cijfers echter vastgesteld dat het aantal NWW-ers in 2009 en 2010 in Huizen een minder sterke toename zien dan de landelijke toename. Dat wijst niet op een uitzonderlijke situatie. Daar komt bij dat appellant geen cijfers heeft geleverd met betrekking tot de ontwikkeling van de vraag op de arbeidsmarkt. Dat de arbeidsmarkt in de Gooi en Vechtstreek structureel zwak zou zijn, heeft appellant niet met cijfers over de jaren 2009 en 2010 onderbouwd.
3.4.2.
Appellant voert aan dat Huizen te maken heeft met uitkeringsgerechtigden die gezien hun lage opleidingsniveau meer dan gemiddeld zijn aangewezen op werk op laag en elementair niveau, waardoor er een “mismatch” is tussen het aantal geschikte vacatures en het uitkeringsbestand. Appellant heeft met cijfers van het CBS onderbouwd dat 40% van de vacatures in Gooi en Vechtstreek zijn bedoeld voor lager opgeleiden en dat het aantal vacatures voor lager opgeleiden landelijk 15% hoger ligt. De TC wijst er evenwel op dat appellant niet heeft onderbouwd dat de situatie in Huizen slechter is dan in andere gemeenten in Nederland. Onder een “uitzonderlijke” arbeidsmarktsituatie verstaat de TC immers “uitzonderlijk” in vergelijking met andere gemeenten in Nederland. Dat het aantal vacatures voor lager opgeleiden landelijk 15% hoger ligt, zegt niets over de mate waarin er een “mismatch” bestaat in de andere gemeenten. Ook op dit punt slaagt appellant niet in de
in 3.2 vermelde op haar rustende bewijslast.
3.4.3.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat van het uitkeringsbestand 65% van de bijstandsgerechtigden een belemmering van sociaal, psychisch of medische aard heeft, waardoor sprake is van een meer dan gemiddeld moeilijk re-integreerbaar uitkeringsbestand. Hierbij heeft appellant gewezen op cijfers van Huizen alsmede op de Divosa-monitor 2011. De TC heeft in reactie hierop uiteengezet dat uit de door appellant aangeleverde cijfers niet kan worden opgemaakt dat Huizen een meer dan landelijk gemiddeld moeilijk
re-integreerbaar uitkeringsbestand heeft. De TC heeft op dit punt wel cijfermatige onderbouwing van zijn standpunt gegeven, middels de Divosa-monitor. Uit de Divosa-monitor 2011 blijkt dat circa 80% van de landelijke uitkeringsgerechtigden een belemmering heeft. De TC meent dat daarmee duidelijk is dat Huizen, waar volgens appellant 65% van de bijstandsgerechtigden belemmeringen hebben, een minder dan gemiddeld moeilijk
re-integreerbaar bestand heeft. Omdat met betrekking tot het door appellant genoemde percentage van 65% niet duidelijk is of daarin leeftijd als belemmering is meegenomen, kunnen beide percentages weliswaar niet zonder meer tegen elkaar worden afgezet, maar in het licht van de onder 3.2 vermelde bewijslast, is het aan appellant om duidelijkheid hierover te geven. Appellant is hierin niet geslaagd.
20113.5.1. Voor zover de beroepsgronden die zien op het jaar 2011 gelijk of vergelijkbaar zijn aan de beroepsgronden die zien op het jaar 2010, verwijst de Raad naar de overwegingen over 2010.
3.5.2.
Appellant heeft ten aanzien van het jaar 2011 specifiek aangevoerd dat de slechte verbindingen van het openbaar vervoer met Huizen de mogelijkheden beperken om in aangrenzende regio’s werk te vinden. Dit argument heeft bij andere gemeenten een rol gespeeld bij toekenning van de IAU.
3.5.3.
De TC heeft er in dit verband op gewezen dat appellant op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de arbeidsmarktsituatie van Huizen door de gestelde slechte openbaar vervoerverbindingen zodanig slechter is dan bij andere gemeenten dat daarom sprake is van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. De TC heeft er in dit verband ook op gewezen dat bijstandsgerechtigden in Huizen via het openbaar vervoer binnen anderhalf uur aansluiting hebben tot meerdere gemeenten met een groeiende economische vitaliteit.
Conclusie3.6. Met de in 3.3 tot en met 3.5.3 weergegeven nadere motivering van de TC heeft de TC voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom naar het oordeel van de TC de argumenten van appellant niet kunnen leiden tot het oordeel dat in 2010 en 2011 sprake was van een
uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De staatssecretaris heeft met de adviezen van de TC van 5 en 6 januari 2016 de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken hersteld.
3.7.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen en geoordeeld, zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de
artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op 3.6 zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten geheel in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om de staatsecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 248,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De reiskosten van appellant voor het bijwonen van de zitting van de Raad worden begroot op € 7,60. De totale proceskostenveroordeling is € 1.247,60.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 5 november 2012 en
21 december 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 5 november 2012 en
21 december 2012 geheel in stand blijven;
- veroordeelt de staatsecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.247,60.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boombouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD