ECLI:NL:CRVB:2016:5123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/4972 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering wegens verblijf buiten Nederland en terugvordering zonder dringende reden

In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellante, die vanaf 27 februari 2012 een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 14 augustus 2014 geïnformeerd dat zij per 15 mei 2014 in Turkije verbleef. Het Uwv heeft daarop besloten de WW-uitkering van appellante te herzien vanaf 12 mei 2014 en heeft de onverschuldigd betaalde uitkering van € 2.603,88 teruggevorderd. Daarnaast is er een boete van € 1.310,- opgelegd omdat appellante te laat heeft gemeld dat zij naar Turkije was verhuisd.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft het bezwaar tegen de herziening ongegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 330,-. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv niet tijdig te informeren over haar verblijf in het buitenland.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering en de boete, omdat zij zelf de verhuizing heeft gemeld en een laag inkomen heeft. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van appellante geen dringende redenen opleveren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek tot vergoeding van gederfde wettelijke rente af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2016.

Uitspraak

15/4972 WW
Datum uitspraak: 28 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2015, 15/1319 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft op verzoek van de Raad een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. Appellante en
mr. Akkaya zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving vanaf 27 februari 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Appellante heeft het Uwv bij mailbericht van 14 augustus 2014 geïnformeerd dat zij per 15 mei 2014 in Turkije verblijft.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante vanaf 12 mei 2014 herzien en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van
12 mei 2014 tot en met 3 augustus 2014, zijnde € 2.603,88, teruggevorderd.
1.4.
Bij een tweede besluit van 25 september 2014 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd ten bedrage van € 1.310,-, omdat zij te laat heeft doorgegeven dat zij naar Turkije is verhuisd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het in 1.3 genoemde besluit ongegrond verklaard. Het bezwaar van appellante tegen het in 1.4 genoemde besluit heeft het Uwv gegrond verklaard. Het Uwv heeft de boete nader vastgesteld op € 330,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat aannemelijk is geworden dat appellante op 8 mei 2014 definitief is vertrokken naar Turkije. Aangezien appellante het Uwv daarvan pas in augustus 2014 op de hoogte heeft gesteld, heeft zij de op haar rustende informatieplicht inzake de WW geschonden. Het Uwv heeft terecht de WW-uitkering herzien over de periode van 12 mei 2014 tot en met 3 augustus 2014 en heeft terecht een boete opgelegd. Het Uwv heeft bij de oplegging van deze boete rekening gehouden met de hoogte van het benadelingsbedrag, de aard en de duur van de overtreding en met de overige omstandigheden en, na weging van deze factoren, de boete bepaald op 12,5% van het benadelingsbedrag, nu appellante haar vertrek zelf heeft gemeld binnen een jaar. De rechtbank acht de opgelegde boete, gelet op alle omstandigheden, niet onevenredig. Volgens de rechtbank is niet gebleken van dringende redenen die zouden moeten leiden tot het afzien van herziening en terugvordering of van het opleggen van een boete.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat er dringende redenen zijn die moeten leiden tot het afzien dan wel matigen van de terugvordering, aangezien appellante zelf de verhuizing heeft gemeld en zij een laag inkomen heeft. Het lage inkomen van appellante is een dringende reden die moet leiden tot het afzien van de boete.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW heeft geen recht op uitkering de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van een uitkering indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, teruggevorderd.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de WW kan het Uwv besluiten indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ingevolge artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de WW.
Ingevolge artikel 27a, achtste lid, aanhef en onder b, van de WW kan het Uwv afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Niet (langer) in geschil is dat het Uwv gehouden is de WW-uitkering over de periode van 12 mei 2014 tot en met 3 augustus 2014 te herzien, op de grond dat appellante in die periode buiten Nederland verbleef anders dan wegens vakantie. Over de terugvordering is slechts nog in geschil of sprake is van een dringende reden om daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De omstandigheid dat appellante zelf de verhuizing heeft gemeld is geen dringende reden nu die melding geen gevolg is van de terugvordering, maar de oorzaak daarvan. Ook de financiële situatie van appellante geeft geen aanleiding voor het aannemen van een dringende reden. Appellante heeft namelijk niet onderbouwd dat zij een te laag inkomen heeft om de vordering te voldoen en ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv meegedeeld dat appellante in staat is geweest de onverschuldigd betaalde uitkering aan het Uwv volledig terug te betalen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Haar stelling over haar lage inkomen heeft appellante niet onderbouwd en is ook niet in overeenstemming met het gegeven dat zij de boete reeds in november 2015 volledig heeft voldaan. Met de rechtbank wordt daarom geoordeeld dat er geen aanleiding is om de boete te verlagen.
4.4.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak bestaat voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van gederfde wettelijke rente geen grond. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van gederfde wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Dogan
IvR