ECLI:NL:CRVB:2016:5121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/1817 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de dagloongarantie voor WIA-gerechtigden in het kader van de Werkloosheidswet en de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die eerder recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn dagloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant stelde dat de dagloongarantie, die geldt voor WW-gerechtigden, ook van toepassing zou moeten zijn op WIA-gerechtigden. De Raad oordeelde echter dat de dagloongarantie niet van toepassing is op WIA-gerechtigden, omdat de wetgever bewust heeft gekozen om geen garantiebepaling voor het WIA-dagloon op te nemen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Wet WIA geen wettelijke grondslag biedt voor de door appellant bedoelde dagloongarantie. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, aangezien WW-gerechtigden en WIA-gerechtigden niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd. De Raad benadrukte dat het aan de wetgever is om eventuele gevolgen van de systematiek in het Dagloonbesluit te adresseren, en dat het Uwv rekening heeft gehouden met het loon en de uitkeringen die appellant in het refertejaar heeft genoten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/1817 WIA
Datum uitspraak: 28 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 februari 2015, 14/2589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.A.E. Bol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is behandeld op 16 november 2016. Voor appellant is verschenen mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft met ingang van 1 juni 2009 recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), gebaseerd op het maximumdagloon van € 183,15. In de periode van 18 oktober 2010 tot 13 oktober 2011 heeft appellant werkzaamheden via een uitzendbureau verricht, op basis van een lager salaris dan waarop zijn WW-uitkering was gebaseerd. Appellant heeft na het eindigen van die werkzaamheden opnieuw recht gekregen op een WW-uitkering per 13 oktober 2011, gebaseerd op een dagloon van € 190,32. Op
12 maart 2012 heeft appellant zich ziek gemeld. Met ingang van 11 juni 2012 heeft appellant recht op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) waarbij het dagloon is vastgesteld op
€ 191,82.
1.2.
Appellant heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 maart 2014 recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA, die is gebaseerd op een dagloon van € 158,90.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2014. Hij is het niet eens met de hoogte van het dagloon, omdat geen rekening is gehouden met de zogenoemde dagloongarantie. Dat bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2014 (bestreden besluit). Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de in aanmerking te nemen referteperiode loopt van 1 maart 2011 tot 29 februari 2012 en dat geen toepassing kan worden gegeven aan de dagloongarantie zoals deze geldt voor WW-gerechtigden, aangezien appellant geen WW- maar een IVA-uitkering heeft aangevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het overwogen dat de Wet WIA geen wettelijke grondslag biedt voor de door appellant bedoelde dagloongarantie. Voor de ZW en de WW is een dagloongarantie geregeld in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit), maar deze bepaling is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Dat kan in specifieke situaties het gevolg hebben dat, wanneer tegen een lager loon is gewerkt tijdens het refertejaar, het WIA-dagloon lager is dan wanneer over datzelfde jaar een ZW- of
WW-uitkering was genoten. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Raad van 18 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:BP5138. Het is aan de wetgever en niet aan de rechter om eventuele gevolgen van de in het Dagloonbesluit neergelegde systematiek teniet te doen.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en voert aan dat deze uitspraak in strijd is met het loondervingsprincipe en het gelijkheidsbeginsel. Appellant is van mening dat
WW- en WIA-gerechtigden op gelijke wijze behandeld zouden moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit was ten tijde van belang bepaald dat het WW-dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking, waaruit hij een WW-uitkering heeft ontvangen, een andere dienstbetrekking is aangegaan, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager wordt vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold wegens die eerdere dienstbetrekking. Het dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de nieuwe dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de eerdere dienstbetrekking. Deze regeling, die is bedoeld om werklozen te stimuleren lager gesalarieerd werk te accepteren, wordt dagloongarantie genoemd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de dagloongarantie niet, van toepassing is op een WIA-gerechtigde zoals appellant. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven.
4.3.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat WW-gerechtigden en
WIA-gerechtigden niet kunnen worden beschouwd als gelijke gevallen. De wetgever heeft een garantiebepaling voor het WIA-dagloon bewust achterwege gelaten (zie de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5138). Aan het gemaakte onderscheid ligt een bewuste en onderbouwde keuze van de wetgever ten grondslag. Er is dan ook geen aanleiding af te wijken van genoemde rechtspraak van de Raad.
4.4.
Voorts wordt aan het loondervingsprincipe hier geen afbreuk gedaan, aangezien het Uwv rekening heeft gehouden met het loon en de uitkeringen die appellant in het refertejaar heeft genoten. Het beroep dat appellant heeft gedaan op de uitspraak van de rechtbank
Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2016:4983) slaagt niet, reeds omdat deze uitspraak ziet op het dagloon van een WW-gerechtigde.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Dogan
IvR