ECLI:NL:CRVB:2016:5109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag op grond van omgekeerd anciënniteitsbeginsel en rechtsgeldigheid van ontslagbesluit
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Grave. Appellant was sinds 2 september 1991 werkzaam bij de gemeente Grave en vervulde de functie van [naam functie A]. Het college heeft op 12 december 2013 besloten om appellant eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) en artikel 5, eerste lid, van het Sociaal Beleidskader voor de RUD’s Brabantbreed (SBK). Dit ontslag volgde op de overdracht van taken aan de omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN). Appellant was van mening dat hij ten onrechte was ontslagen en dat zijn collega K in aanmerking had moeten komen voor ontslag, omdat diens dienstverband langer was. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt in hoger beroep dat het college zijn discretionaire bevoegdheid niet heeft overschreden. De Raad stelt vast dat de werkzaamheden van appellant in zijn geheel zijn overgegaan naar de ODBN en dat zijn functie als opgeheven moet worden beschouwd. Het betoog van appellant dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig is omdat er geen opheffing van de functie is vastgesteld, wordt verworpen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,- en het griffierecht van € 248,-.