ECLI:NL:CRVB:2016:5100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Y.J. Klik
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije en de rechtmatigheid van het onderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 12 januari 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking is gebaseerd op het vermoeden dat appellante onroerend goed in Turkije bezit, wat zij niet heeft gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. Na een onderzoek naar haar vermogen in het buitenland, waarbij zes onroerende zaken op naam van appellante zijn aangetroffen, heeft het college haar bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 20 december 2016 geoordeeld dat het college onvoldoende regie heeft gevoerd over het onderzoek dat door een externe organisatie is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat de verklaringen die appellante heeft afgelegd in gesprekken met medewerkers van deze externe organisatie als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat het besluit van het college tot intrekking van de bijstand niet op een voldoende feitelijke grondslag berust. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellante op basis van de beschikbare gegevens niet in aanmerking komt voor bijstand.
Daarnaast heeft de Raad de aanvraag van appellante om bijstand die zij op 30 maart 2015 indiende, buiten behandeling gesteld, omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank hierover. Het college wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedragen.