Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd bevestigd. De appellant had op 30 oktober 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend, die op 21 november 2014 werd afgewezen omdat hij niet op oproepen voor een gesprek was verschenen. Na bezwaar werd de afwijzing door het college herzien en werd aan de appellant bijstand toegekend voor de periode van 2 oktober 2014 tot en met 9 december 2014, maar de kosten van bezwaar werden niet vergoed omdat het college geen onrechtmatigheid kon worden verweten.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De appellant ging in hoger beroep en stelde dat er wel sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, en dat de kosten in bezwaar vergoed moesten worden. Tijdens de zitting op 15 november 2016 was de appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. M. Mulders.
Het college kwam in een nader besluit tegemoet aan de appellant door de kosten van bezwaar te vergoeden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het college volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van de appellant. De Raad benadrukte dat in geval van tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden, en werd het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 992,- bedroegen, inclusief griffierecht van € 169,-.