ECLI:NL:CRVB:2016:5041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- A. Stehouwer
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen middelen en bijschrijvingen op bankrekeningen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante, die van 10 september 2013 tot en met 18 november 2013 algemene bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd verleend in de vorm van een renteloze geldlening, met de voorwaarde dat appellante haar bedrijf zo snel mogelijk zou beëindigen. Na de uitschrijving van haar bedrijf uit het handelsregister ontving appellante bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Echter, na een melding dat appellante zich als zelfstandige had ingeschreven, verzocht de gemeente Amsterdam om bankafschriften. Hieruit bleek dat appellante in de maanden daarna bedragen had ontvangen die zij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloot daarop de bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2014 in te trekken, omdat zij inkomsten had uit arbeid.
Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bijschrijvingen op de bankrekening van appellante als inkomsten moesten worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat appellante geen melding had gemaakt van deze bedragen en dat deze in aanmerking moesten worden genomen bij de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad benadrukte dat kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd. De stelling van appellante dat het om geleende bedragen ging, werd verworpen, omdat deze niet als uitzondering op het middelenbegrip konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.