ECLI:NL:CRVB:2016:5037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
14/4716 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging Bbz-uitkering op grond van externe omstandigheden van tijdelijke aard

In deze zaak gaat het om de weigering van de verlenging van de bijstandsuitkering op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aan appellanten, die een reclame ontwerp adviesbureau en een webwinkel exploiteren. Appellanten hebben in 2012 een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal en bijstand voor levensonderhoud, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de jaarcijfers ontbraken. In de daaropvolgende jaren hebben appellanten herhaaldelijk bijstandsaanvragen ingediend, waarbij zij stelden dat externe omstandigheden, zoals tegenwerking door derden, hun bedrijfsvoering negatief beïnvloedden. Het college heeft uiteindelijk besloten om de bijstandsverlening te beëindigen, omdat de omstandigheden niet van tijdelijke aard zouden zijn. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de tegenwerking door derden wel degelijk van tijdelijke aard was en dat de politie en gemeente niet adequaat hebben gehandeld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de omstandigheden ten tijde van het besluit van 26 juli 2013 niet van tijdelijke aard waren, en dat de problematiek al sinds 2010 aanhield. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4716 BBZ
Datum uitspraak: 27 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014, 13/7755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant ] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J. van Helden en
G. Limpers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant exploiteert sinds 1996 vanuit zijn woning in [woonplaats] een reclame ontwerp adviesbureau, ‘[naam adviesbureau]’, en een webwinkel gericht op detailhandel, ‘[naam webwinkel]’ (bedrijf). Op
6 september 2012 hebben appellanten een aanvraag ingediend voor bedrijfskapitaal tot een bedrag van € 10.000,- en bijstand voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Op die datum heeft een medewerker van de Regionale Organisatie Zelfstandigen Twente (ROZ-medewerker) een gesprek gevoerd met appellant. Wat tijdens dit gesprek is besproken, is in de adviesrapportage van 11 oktober 2012 als volgt verwoord:
“[appellant ] [B] geeft aan dat de liquiditeitsproblemen zijn ontstaan doordat:
- de familie [B] heeft vanaf halverwege 2009 t/m 2011 veel tijd gestoken in de verzorging van (de inwonende) (schoon)moeder na overlijden (schoon)vader;
- er problemen zijn ontstaan met de nieuwe vriend van (schoon)moeder (hierna schoonmoeder);
- een debiteur niet betaalt.
Na het overlijden van (schoon)vader hebben de heer en mevrouw [B] vanaf juli 2009 de zorg overgenomen van schoonmoeder, die na het overlijden zwaar depressief is geworden. De woonboerderij is in twee formele wooneenheden gesplitst. Eén deel is eigendom van de familie [B], het andere deel is eigendom van schoonmoeder. De heer en mevrouw [B] hebben o.a. de belastingschuld, voortkomend uit successierecht, voor haar opgelost en gezorgd voor extra inkomsten. Nadat schoonmoeder een nieuwe vriend heeft gekregen zijn er familiestrubbelingen ontstaan. [...] Het huis van schoonmoeder is leeggehaald door haar vriend, zij is dan ook niet meer in huis aanwezig en woont waarschijnlijk bij haar vriend. Er is een brief ontvangen waarin schoonmoeder schrijft haar woning te verkopen. [...] Derden worden gemanipuleerd en opgezet tegen de heer en mevrouw [B], waaronder enkele klanten en leveranciers. Het vermoeden van de familie [B] is, dat er is ingebroken in de computer en de mail is afgetapt en de belastingaangiften geïnfecteerd zijn. Deze familieperikelen hebben er toe geleid dat de heer [B] gezondheidsklachten heeft gekregen en hiervoor medicijnen moet innemen. De heer [B] geeft aan hierdoor te weinig aandacht aan het bedrijf te hebben geschonken. [...]. De heer [B] heeft regelmatig overleg met de gemeente Bronckhorst inzake de ontstane situatie. De familie [B] heeft inmiddels besloten om te gaan verhuizen.
Eén debiteur betaalt de rekening van € 2.554,17 niet, ondanks een gerechtelijke uitspraak waarin de heer [B] in gelijk is gesteld.”
1.2.
In de in 1.1 bedoelde adviesrapportage heeft de ROZ-medewerker onder meer het volgende opgenomen:
“Omdat de jaarrapporten ontbreken kan geen onderbouwd oordeel worden gegeven over de huidige situatie en de toekomstverwachting van het bedrijf. De kredietaanvraag kan dan ook niet gehonoreerd worden.
Feitelijk kan dan ook geen Bbz-uitkering levensonderhoud toegekend worden. Gezien de situatie waarin het gezin zich bevindt, stel ik voor om ‘in de geest van de Bbz-wetgeving’ de familie [B] met een tijdelijke inkomensaanvulling te ondersteunen. Hiermee krijgt de familie enige financiële rust, waardoor er weer energie in het bedrijf kan worden gestoken. De toekenning geschiedt aldus niet op basis van een positief oordeel over de toekomstverwachtingen van het bedrijf.”
1.3.
Overeenkomstig dit advies heeft het college bij besluit van 9 oktober 2012 het volgende besloten. De aanvraag om verstrekking van bedrijfskapitaal wordt afgewezen op de grond dat de jaarcijfers over de jaren 2009 tot en met 2011 ontbreken en daarom onvoldoende kan worden onderbouwd of het bedrijf van appellant voldoende toekomst heeft. Aan appellanten wordt, in aanvulling op het inkomen van appellante, bijstand op grond van het Bbz 2004 verleend voor de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 in de vorm van een renteloze geldlening, om appellant de tijd te geven om zijn bedrijfsactiviteiten verder uit te bouwen en zijn administratie op orde te krijgen. Voorts wordt aan appellanten een woonkostentoeslag van € 721,03 per maand verstrekt.
1.4.
Bij brief van 15 november 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend “voor nog eens
4 maanden extra bijstand”. Appellant heeft daarbij onder meer vermeld dat ook in verband met de inbraak op zijn computer er veel uitzoek- en herstelwerkzaamheden nodig zijn en voorts:
“De situatie die ik aan u en de gemeente heb voorgelegd is nog niet opgelost. Er is inmiddels wel aangetoond dat men ingebroken heeft op onze privacy. Men is heel druk geweest om zowel mijn gezin als bedrijf kapot te maken. Wij stappen nu naar de Hoofdofficier van Justitie.”
1.5.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de ROZ-medewerker op 22 januari 2013 telefonisch contact opgenomen met appellant. Hierover staat in de adviesrapportage van
24 januari 2013 het volgende:
“Uit telefonisch contact met [B] blijkt dat er inmiddels vooruitgang is geboekt inzake de bedrijfsvoering in o.a. schending van de privacy. Dit ligt nu bij de officier van justitie. De woning staat in de verkoop, er heeft zich één geïnteresseerde gemeld. Dit zit nog in een pril stadium.”
In deze adviesrapportage heeft de ROZ-medewerker onder meer voorts nog het volgende opgenomen:
“Uit het gesprek met de heer [B] blijkt dat hij flink optimistischer is dan bij de voorgaande aanvraag. Dit komt omdat er nu bewijslast is van de pesterijen waardoor een juridisch traject kan worden opgestart. De aanwezige negatieve energie is dan ook grotendeels omgezet naar positieve energie. Dit heeft geleid tot een aantal nieuwe opdrachten. [...].
Ondanks dat kwaliteit en kwantiteit van de benodigde gegevens onvoldoende blijft om een gefundeerde uitspraak te doen over de toekomst van het bedrijf stel ik voor om de uitkering te verlengen. Er ontstaat nu rust in het gezin [B] en dit lijkt te leiden tot een nog geringe omzetimpuls. Het bedrijf lijkt zich positief te ontwikkelen.”
1.6.
Overeenkomstig dit advies heeft het college appellanten bij besluit van 28 januari 2013 aanvullende bijstand verleend op grond van het Bbz 2004 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 in de vorm van een renteloze geldlening.
1.7.
Bij e-mailbericht van 25 april 2013 heeft appellant de ROZ-medewerker meegedeeld dat het “hier de goede kant uit[gaat]” en voorts:
“Zoals ik het nu in kan schatten kan het nog wel eens zo lopen dat ik met een maand
of 4 / 5 weer zelfstandig zou kunnen draaien. Ons huis hebben we nu in de verkoop gezet en de overlast is afgenomen sinds de advocaat van de wederpartij voor de tuchtraad moet verschijnen.
Voor de maanden mei en juni is minimaal nog wel bijstand nodig. [...] De boekhouding ligt inmiddels in Hengelo [...]”
Vervolgens hebben appellanten op 9 mei 2013 een (formele) aanvraag om verlenging van de Bbz-uitkering ingediend. In een brief van dezelfde datum heeft appellant de
ROZ-medewerker het volgende bericht:
“Verder zijn wij op dit moment bezig met onze advocaat om het verlies aan omzet in kaart te brengen van 2010, 2011 en 2012. Dit komt op dit moment totaal op € 110.000,00. Wanneer het mogelijk is om dit te gaan verhalen bij de dader(s) zullen we alles laten onderzoeken door een financieel analist via onze rechtsbijstand.
Voor ons is het wachten op justitie. Zoals vermeld is er wel degelijk een dader welke al langer door hen wordt gevolgd. Het wordt dan ook gelukkig steeds duidelijker wat er aan de hand is geweest en wie er allemaal bij betrokken zijn.
[...]
Er is heel veel schade en er is ook heel veel tegengehouden en stil komen te liggen. Ik blijf bij het standpunt dat het niet aan mijn ondernemerschap ligt, maar aan een groepje criminelen die bewust zowel mijn bedrijf als gezin hebben proberen kapot te maken.”
1.8.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2013 en bij brief van 5 juni 2013 hebben ROZ-medewerkers ontbrekende gegevens bij appellant opgevraagd, te weten een aantal ontbrekende bankafschriften, de jaarcijfers 2011 en 2012 en de aangiften inkomstenbelasting 2011 en 2012 van appellanten. In reactie hierop heeft appellant bij brief van 18 juni 2013 het volgende bericht. Hij is de afgelopen tijd bezig geweest met het afhandelen van zaken in verband met het overlijden van zijn vader. Omdat het niets voor hem is dat bankafschriften ontbreken, heeft hij direct aangifte gedaan bij de politie. Appellant is er achter gekomen dat uit de privéadministratie ook afschriften en loonstroken van appellante ontbreken. De politie vindt dit verdacht, ook omdat er al meer stukken zijn ontvreemd uit tuin en huis, en neemt dit nu in onderzoek. De burgemeester is niet correct voorgelicht en heeft daardoor een niet faire conclusie getrokken. Appellanten zijn er door de politie Bronckhorst min of meer van beschuldigd dat het allemaal aan hen lag. Gebleken is dat men de problemen van appellanten helemaal geen prioriteit heeft gegeven. Aan de ene kant werkt appellant keihard om het bedrijf terug op de rails te zetten en aan de andere kant kan men met gemak schade aanrichten, waardoor appellant veel kostbare tijd verliest en vooral op financieel vlak steeds klappen krijgt. Dit loopt al vanaf 2010. De beoordeling of het bedrijf levensvatbaar is lijkt niet realistisch, omdat een onderneming wordt beoordeeld die kapot wordt gemaakt en niet een onderneming die het slecht doet. Met het bedrijf gaat het nu beter en appellant verwacht dat met een maand of drie goede resultaten worden geboekt. Appellant wil geen tegenwerking meer, want hij kan zich daardoor niet focussen op zijn onderneming.
1.9.
De ROZ-medewerker heeft geadviseerd om, “[g]ezien de complexe situatie waarin de familie [B] zich bevindt en de nog steeds aanwezige omzet”, de uitkering nog eenmaal te verlengen vanaf 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013. In overeenstemming met dit advies heeft het college appellanten bij besluit van 26 juli 2013 aanvullende bijstand verleend voor de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 op grond van het Bbz 2004 in de vorm van een renteloze geldlening. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar artikel 18 van het Bbz 2004, dat na deze verlenging de maximale periode van een jaar voor inkomensaanvulling is bereikt en dat verdere verlenging van de inkomensaanvulling niet mogelijk is.
1.10.
In bezwaar tegen dit besluit hebben appellanten onder meer naar voren gebracht dat appellant genoodzaakt was veel tijd te steken in de bescherming van zijn gezin, omdat de criminele activiteiten rondom zijn gezin en bedrijf bleven aanhouden. Ook wijzen appellanten erop dat daadwerkelijk omzet wordt misgelopen door oplichting, bedreiging, privacy-inbreuk en criminele activiteiten, dat duidelijk is dat de tegenwerking door derden tot gevolg heeft dat het bedrijf niet optimaal kan functioneren en dat de tegenwerking zal verdwijnen en van tijdelijke aard is, omdat de daders nu bekend zijn en voor de rechter moeten verschijnen.
1.11.
Bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat uit de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting niet duidelijk wordt of sprake is van een levensvatbaar bedrijf en ook niet dat de oorzaak daarvan, gedragingen van familie die eerst naast appellanten woonde, daadwerkelijk zal eindigen. Verder is niet duidelijk op welke termijn de verhuizing zal plaatsvinden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat de oorzaak van de behoefte van appellanten aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden, te weten de tegenwerking door derden, maar dat deze omstandigheden ten tijde van het besluit van 26 juli 2013 niet van tijdelijke aard waren.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voeren, samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van familieproblemen, maar van criminele activiteiten, waarbij onder andere familie is betrokken. De politie heeft tot op heden niets ondernomen en/of onderzocht. De burgemeester heeft laten weten niets meer voor appellanten te kunnen doen. Aangezien de criminele activiteiten niet door de politie worden onderzocht, blijft de omzet laag, omdat er geen bescherming is voor het gezin en het bedrijf van appellanten. Appellanten ondervinden nog steeds tegenwerking. Politie en gemeente falen, omdat niets wordt onderzocht. Het bedrijf is levensvatbaar zonder tegenwerking. De tegenwerking verdwijnt na een verhuizing. De daders zitten nu te dichtbij, wonen zelfs naast appellanten. Appellant heeft dit aangetoond, maar politie en gemeente steken hun kop in het zand, omdat anders teveel belangen op het spel komen te staan. Ook hier geldt dat de verantwoordelijke, de politie, geen onderzoek doet. De omstandigheden zijn dus wel van tijdelijke aard, maar het ROZ wil maar niet inzien dat sprake is van bijna vier jaar oplichting, bedreiging, privacy-inbreuk en criminele activiteiten rondom het bedrijf en het gezin van appellanten. De wanprestaties van politie en gemeente moeten worden meegenomen bij de beoordeling of sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard. Zolang de oplichting, bedreiging, privacy-inbreuk, overige criminele activiteiten en de daarbij komende corruptie niet door justitie worden uitgezocht, kan appellant als ondernemer, met zijn gezin, het wel vergeten om op een eerlijke behandeling te rekenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 18 van het Bbz 2004 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
4.2.
In dit geding ligt voor de vraag of de door appellanten genoemde omstandigheden die maken dat zij meer dan 12 maanden behoefte hebben aan bijstand zijn aan te merken als externe omstandigheden van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7458) is bij de beantwoording van die vraag de Memorie van Toelichting bij artikel 9, eerste lid, van het wetsontwerp Algemene bijstandswet (Abw), nadien vernummerd in artikel 8 van de Abw, van belang. Dit artikel was een in essentie gelijkluidende bepaling als artikel 18 van het Bbz 2004. In de Memorie van Toelichting is opgemerkt dat een langere uitkeringsperiode dan 12 maanden zou gaan in de richting van een inkomensgarantie, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt dat, behalve wanneer het ouderen betreft, alleen een uitkering aan zelfstandigen kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen. Verlenging van genoemde termijn met ten hoogste twee jaar is alleen mogelijk als de noodzaak voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Verlenging is dus niet mogelijk indien de oorzaken van de bijstandsbehoefte in de wijze van bedrijfsvoering zijn gelegen (Kamerstukken II 1991/92, 22 545, nr. 3, blz. 114).
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het besluit van 26 juli 2013 zich externe omstandigheden voordeden waardoor appellanten aanvullende bijstand nodig hadden om te voorzien in hun levensonderhoud. Deze omstandigheden bestonden sinds 2010 in hoofdzaak uit de tegenwerking die appellanten stellen van derden te ondervinden. Naar de Raad op basis van de in hoger beroep ingediende stukken begrijpt, houdt deze tegenwerking verband met de aankoop van grond rond de woning van appellanten door iemand die daar schapen houdt en die voor dat doel ook de woning en grond van appellanten wil verkrijgen. Verder, zo hebben appellanten ter zitting van de Raad verklaard, is hun post- en internetverkeer verstoord en is ingebroken in hun woning. Volgens appellanten heeft dit alles de gezondheid van appellant aangetast, heeft het hem veel tijd gekost, wat ten koste is gegaan van de bedrijfsvoering, en heeft appellant bovendien klanten verloren. Hierdoor is de omzet van het bedrijf veel lager uitgevallen dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn geweest. Door geen onderzoek te doen hebben de burgemeester en de politie de tegenwerking van appellanten door derden in stand gelaten, met alle gevolgen van dien voor de bedrijfsvoering en de omzet. Om hierin verbetering te brengen had het college zelf onderzoek moeten doen naar de oorzaken van de lagere omzet.
4.5.
Met de rechtbank en het college en anders dan appellanten is de Raad van oordeel dat de hiervoor geschetste externe omstandigheden, in het bijzonder de gestelde tegenwerking van derden die maakten dat appellanten meer dan 12 maanden behoefte hadden aan bijstand, ten tijde van het besluit van 26 juli 2013 niet van tijdelijke aard waren. De door appellanten geschetste problematische situatie waarin zij zich bevinden en die zij al vanaf het eerste contact met de ROZ-medewerker voor het voetlicht hebben gebracht, is in feite sinds 2010 ongewijzigd gebleven en duurt, zo is ter zitting gebleken, tot de dag van vandaag voort. Appellanten hebben dit ter zitting van de Raad ook erkend, maar vinden dat deze situatie niettemin toch een tijdelijk karakter heeft. In hun visie had het college namelijk, door zelf onderzoek te doen, kunnen bewerkstelligen dat de situatie van appellanten zou verbeteren, wat ten goede zou zijn gekomen aan de bedrijfsvoering en de omzet van het bedrijf. De Raad deelt deze visie niet. Het behoort niet tot de uitoefening van de taak van het college in het kader van de uitvoering van het Bbz 2004 om een onderzoek te doen naar de door appellanten ondervonden tegenwerking van derden. Overigens valt niet in te zien dat als een dergelijk onderzoek zou hebben plaatsgevonden, de externe omstandigheden die maakten dat appellanten meer dan 12 maanden behoefte hadden aan bijstand, zouden zijn of door het college konden worden weggenomen. In dit verband is van belang dat, zoals appellanten zelf naar voren hebben gebracht, bij de door appellanten gestelde tegenwerking en de instandhouding daarvan ook andere partijen dan het college, zoals de burgemeester en de politie, een rol hebben gespeeld. Of de burgemeester en de politie in deze kwestie steken hebben laten vallen, of het college in de uitoefening van andere taken en bevoegdheden dan op grond van het Bbz 2004, zoals appellanten hebben gesteld, valt buiten de beoordeling van dit geschil.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD