ECLI:NL:CRVB:2016:4997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/7583 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering en de gevolgen van laattijdige medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te verlenen. Het Uwv heeft in eerste instantie, bij besluit van 4 juli 2013, gesteld dat appellant niet verzekerd was voor de ZW. Dit besluit werd later door het Uwv herroepen, maar het Uwv concludeerde dat appellant per 1 juni 2013 geen recht had op ziekengeld omdat hij in staat zou zijn zijn werkzaamheden als productiemedewerker te verrichten. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie dat appellant arbeidsongeschikt was, niet kon worden ondersteund door medische stukken. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij op 1 juni 2013 niet in staat was om zelfstandig te functioneren en dat hij zorgtaken aan zijn broer had moeten overdragen. Hij verwees naar een evaluatieformulier van de bedrijfsarts, waarin werd gesteld dat hij ziek uit dienst ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in de primaire fase een medische beoordeling had achterwege gelaten en dat de latere beoordeling te laat was. De Raad concludeerde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 juni 2013 niet juist had vastgesteld. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, het beroep gegrond verklaard en bepaald dat appellant recht heeft op ziekengeld per 1 juni 2013. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.480,- bedragen.

Uitspraak

15/7583 ZW
Datum uitspraak: 23 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van
8 oktober 2015, 15/645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van Wijngaarden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het Uwv geweigerd aan appellant uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verlenen omdat appellant niet verzekerd zou zijn voor de ZW.
1.2.
Het door appellant tegen het besluit van 4 juli 2013 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 januari 2014. Hangende dat beroep heeft het Uwv bij besluit van 31 december 2014 (bestreden besluit) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, inhoudende dat het besluit van 4 juli 2013 wordt herroepen, dat appellant alsnog verzekerd wordt geacht voor de ZW, maar dat per 1 juni 2013 geen recht bestaat op ziekengeld, omdat appellant per die datum in staat is zijn werkzaamheden als productiemedewerker voor 40 uur per week te verrichten. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 26 september 2014 en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De arts heeft het dossier bestudeerd, appellant gesproken tijdens de telefonische hoorzitting, en kennis genomen van het standpunt van de behandelaars van PsyQ, zoals weergegeven in het behandelplan van 9 oktober 2013 en in de brief van 19 november 2014. Erkend wordt dat er sprake is van psychopathologie, maar appellant wordt in staat geacht met de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn werkzaamheden te verrichten. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die reden geven voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat volgens PsyQ appellant zich op
1 juni 2013 voor een groot deel liet verzorgen en begeleiden door zijn echtgenote. Ook de zorg voor zijn moeder werd appellant in die periode te zwaar, zodat hij die zorgtaken aan zijn broer heeft moeten overdragen. In oktober 2013 heeft PsyQ gesteld dat appellant niet in staat is zelfstandig te functioneren. Ook wordt gesproken over een klinische opname. Appellant doet een beroep op een formulier ”Periodieke evaluatie”, gedateerd 30 mei 2013, opgesteld door de bedrijfsarts, waarin gesteld wordt dat appellant per 31 mei 2013 ziek uit dienst gaat, en dat hij onder behandeling staat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het Uwv heeft in eerste instantie bij besluit van 4 juli 2013 uitkering ingevolge de ZW geweigerd, omdat appellant niet verzekerd zou zijn ingevolge die wet. Het Uwv heeft in die primaire fase een medische beoordeling achterwege gelaten. Pas nadat het Uwv dat standpunt in augustus 2014 verlaten had, is appellant voor het eerst door een verzekeringsgeneeskundige gezien, en wel op 26 september 2014. Het betreft hier daarom een zeer laattijdige (medische) beoordeling. De gevolgen daarvan voor de mogelijkheid om tot een juiste beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant per de datum 1 juni 2013 te komen dienen, gelet op dit verloop, voor rekening van het Uwv te komen. In dat kader is de conclusie van de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapport van 26 september 2014 van belang, inhoudende dat arbeidsongeschiktheid voor het werk van productiewerker op 1 juni 2013 “niet aannemelijk” is. Weliswaar is in de bezwaarfase zorgvuldig gehandeld door bij de behandelaars van PsyQ informatie in te winnen, doch ook uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2014 blijkt van enige twijfel. Vermeld worden een golvend beloop (van de ziekte) en forse klachten rond de datum in geding gezien de ingewonnen informatie. Over het rapport van de bedrijfsarts van 30 mei 2013 heeft het Uwv gesteld dat dit niet onderbouwd is met medische oordelen. Uit het rapport van de bedrijfsarts blijkt echter wel dat deze niet louter is afgegaan op de ziekmelding van appellant. Zij vermeldt ook dat appellant onder behandeling staat en geeft een prognose. Bovendien blijkt uit het rapport van een arbeidsdeskundige van 10 september 2014 dat de bedrijfsarts diverse beperkingen heeft aangenomen en appellant op dat moment niet inzetbaar in arbeid acht.
4.3.
Gelet op het in 4.2 weergegeven beoordelingskader en informatie over de beoordeling van de medische situatie van appellant, is onvoldoende komen vast te staan dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 juni 2013 juist heeft vastgesteld, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Nu nader onderzoek, mede gelet op het tijdsverloop, niet zal kunnen bijdragen aan een juiste beslissing, ziet de Raad aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten, welke worden begroot op
€ 496,- in bezwaar, € 992,- in beroep, en op € 992, in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.480,-. Ten aanzien van de kosten in de bezwaarfase zij opgemerkt dat het Uwv bij het bestreden besluit de kosten in de bezwaarfase heeft vergoed op basis van 2 procespunten. Appellant heeft echter, naar aanleiding van het voornemen van het Uwv om de beslissing op bezwaar van 17 januari 2014 te wijzigen, opnieuw een bezwaarschrift ingediend. Er is derhalve in de bezwaarfase sprake van 3 procespunten (2 bezwaarschriften en 1 hoorzitting), zodat er aanleiding is alsnog 1 procespunt te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 december 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 4 juli 2013;
  • bepaalt dat appellant per 1 juni 2013 recht heeft op ziekengeld;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.W.L. van der Loo
IvR