ECLI:NL:CRVB:2016:4996
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering in verband met ouderdomspensioen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellante, die sinds 8 maart 2010 in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante meldde zich op 9 juli 2010 ziek en haar WW-uitkering werd op 8 oktober 2010 ingetrokken. Vanaf 1 maart 2011 ontving zij een ouderdomspensioen van € 786,80 bruto per maand. Op 20 mei 2011 meldde appellante zich hersteld en gaf zij aan dat zij in het genot was van het ouderdomspensioen. De WW-uitkering werd heropend, maar in 2014 bleek dat appellante te veel WW-uitkering had ontvangen omdat het Uwv niet op de hoogte was van het ouderdomspensioen. Het Uwv vorderde € 23.969,36 terug over de periode van 23 mei 2011 tot 12 januari 2014. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar ouderdomspensioen invloed had op haar WW-uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv de Beleidsregels op consistente wijze had toegepast en dat appellante had moeten navragen over de betekenis van haar inkomsten voor haar uitkering. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 14 december 2016.