ECLI:NL:CRVB:2016:4996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/5463 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering in verband met ouderdomspensioen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellante, die sinds 8 maart 2010 in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante meldde zich op 9 juli 2010 ziek en haar WW-uitkering werd op 8 oktober 2010 ingetrokken. Vanaf 1 maart 2011 ontving zij een ouderdomspensioen van € 786,80 bruto per maand. Op 20 mei 2011 meldde appellante zich hersteld en gaf zij aan dat zij in het genot was van het ouderdomspensioen. De WW-uitkering werd heropend, maar in 2014 bleek dat appellante te veel WW-uitkering had ontvangen omdat het Uwv niet op de hoogte was van het ouderdomspensioen. Het Uwv vorderde € 23.969,36 terug over de periode van 23 mei 2011 tot 12 januari 2014. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar ouderdomspensioen invloed had op haar WW-uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv de Beleidsregels op consistente wijze had toegepast en dat appellante had moeten navragen over de betekenis van haar inkomsten voor haar uitkering. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 14 december 2016.

Uitspraak

15/5463 WW
Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 juni 2015, 14/3070 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Gilden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gilden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds 8 maart 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 9 juli 2010 heeft appellante zich ziek gemeld. Met ingang van 8 oktober 2010 is de WW-uitkering van appellante ingetrokken en is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Met ingang van 1 maart 2011 heeft de Stichting Pensioenfonds Gasunie aan appellante een ouderdomspensioen toegekend van € 786,80 bruto per maand.
1.3.
Op 20 mei 2011 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met het Uwv en zich hersteld gemeld. Bij die gelegenheid heeft zij onder meer toegelicht dat zij in het genot was van het ouderdomspensioen. Met ingang van 23 mei 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante heropend.
1.4.
Per 13 januari 2014 is de WW-uitkering beëindigd vanwege het verstrijken van de maximum uitkeringsduur. In verband met een controle van de financiële gegevens van appellante vanwege die beëindiging is het Uwv ervan op de hoogte gekomen dat appellante in het genot was van het ouderdomspensioen. Bij besluit van 22 mei 2014 is de WW-uitkering van appellante herzien en is € 23.969,36 over de periode van 23 mei 2011 tot en met
12 januari 2014 bruto te veel ontvangen uitkering van appellante teruggevorderd.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 mei 2014. Bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard en het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Het Uwv heeft gesteld dat de onjuistheid in de uitkering met volledige terugwerkende kracht moet worden gerepareerd. De uitkering is terecht met terugwerkende kracht vanaf 23 mei 2011 herzien omdat appellante tijdens het telefoongesprek van 20 mei 2011 zelf concludeerde dat het ouderdomspensioen niet op de uitkering zou worden gekort en daarom het Uwv nadien niet heeft benaderd met de vraag of wel de juiste uitkering werd betaald.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staan de bewoordingen van artikel 34, eerste lid, van de WW er niet aan in de weg dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Ter zitting bij de rechtbank heeft het Uwv verklaard dat bij de onderhavige besluitvorming aansluiting is gezocht bij de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels). Artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels bepaalt dat indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken of herzien tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1932) is de beleidsregel naar het oordeel van de rechtbank op consistente wijze toegepast. Weliswaar had appellante telefonisch doorgegeven dat zij pensioeninkomsten ontving, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat aan haar is toegezegd dat zij desondanks recht had op een volledige WW-uitkering. Door appellante is bevestigd dat geen toezeggingen zijn gedaan en dat geen uitspraak is gedaan over de vraag of het pensioen al dan niet op haar WW-uitkering zou worden gekort. Gelet op de hoogte van de pensioeninkomsten had het appellante duidelijk kunnen zijn dat zij naast die inkomsten geen recht had op een volledige WW-uitkering.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat zij teveel uitkering ontving. Zij heeft in het telefoongesprek van 20 juli 2011 haar pensioen gemeld en kreeg tijdens dat gesprek te horen dat zij het vanzelf zou merken als het ouderdomspensioen aanleiding zou zijn om te korten. Het feit dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan, doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat appellante tijdens het telefoongesprek mogelijk niet de hoogte van het pensioen heeft doorgegeven. Zij ging er immers vanuit dat het pensioen niet van invloed was op haar uitkering en de hoogte daarvan dus ook niet van belang was. Appellante heeft verder betoogd dat in het besluit waarbij haar WW-uitkering werd heropend staat dat wijzigingen kunnen worden doorgegeven. Er had zich echter geen wijziging voorgedaan. Bovendien vermeldt de website dat het Uwv beoordeelt of de inkomsten gevolgen hebben dus daarmee staat de invloed van het pensioen op de uitkering nog niet vast.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar onderdeel 4.1 van de aangevallen uitspraak en de hiervoor onder 3 aangehaalde artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels.
5.2.
Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, dient te worden getoetst of het Uwv de Beleidsregels op een consistente wijze heeft toegepast. De vraag die in dit verband centraal staat is of het appellante redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat haar tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
5.3.
Anders dan appellante heeft betoogd, heeft zich tijdens de looptijd van haar uitkeringen wel een verandering in de inkomsten voorgedaan. Aan haar is immers per 1 maart 2011 een ouderdomspensioen toegekend. Dat die inkomsten van belang konden zijn voor haar uitkering is haar ook gebleken tijdens het telefoongesprek van 20 mei 2011 omdat die inkomsten met de medewerkster van het Uwv zijn besproken.
5.4.
Zoals uit de interne aantekeningen van het Uwv blijkt, is die voor de uitkering relevante informatie uit het telefoongesprek van 20 mei 2011 doorgegeven aan de betreffende uitkeringsafdeling. In de beslissing die volgde op de hersteldmelding en waarbij de WW-uitkering werd heropend, is echter geen melding gemaakt van het feit dat appellante een ouderdomspensioen ontving. Uit het uitblijven van een reactie op de gedane mededelingen kon appellante niet afleiden dat het pensioen geen betekenis had voor de WW-uitkering. Gelet op het feit dat appellante met ingang van maart 2011 een substantiële verhoging van haar inkomsten had gekregen, had zij bij het uitblijven van een reactie van het Uwv op haar mededeling, navraag moeten doen over de betekenis van die inkomsten voor haar uitkering.
Ook uit het aanvraagformulier voor de WW-uitkering, de informatie die is verstrekt bij de toekenning van de uitkering en de latere inkomstenformulieren had appellante af kunnen leiden dat de inkomsten uit het pensioen van invloed konden zijn op de uitkering omdat daar telkens uitdrukkelijk naar werd gevraagd. Dat het Uwv niet of niet adequaat heeft gereageerd op de informatie die op 20 mei 2011 is verstrekt en dat de website van het Uwv vermeldt dat een prepensioen gevolgen kan hebben, doet daaraan niet af.
5.5.
Het hoger beroep slaagt niet, de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.6.
Voor een schadevergoeding in de vorm van een veroordeling tot betaling van wettelijke rente bestaat geen aanleiding nu het bestreden besluit in stand blijft. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) R.I. Troelstra
IvR