Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 november 2005 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WW-uitkering van appellant, die in verband met zijn prepensioen door het Uwv was verlaagd. Appellant ontving sinds 1 november 2005 een WW-uitkering, maar het Uwv heeft deze met terugwerkende kracht verlaagd omdat appellant per 1 maart 2008 recht had op een prepensioen. Appellant stelde dat hij pas na ontvangst van een brief van Nationale Nederlanden in april 2010 zich bewust werd van het feit dat hij te veel WW-uitkering ontving. De Raad oordeelde dat het Uwv het prepensioen terecht in mindering had gebracht op de WW-uitkering, maar dat het bestreden besluit niet op de juiste wettelijke grondslag berustte. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel WW-uitkering ontving, en dat het Uwv het prepensioen met toepassing van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW per 1 maart 2008 in mindering diende te brengen. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.888,- bedroegen.