ECLI:NL:CRVB:2016:4937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting en intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand na niet verschijnen op oproepen
In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving vanaf 16 november 2007 bijstand, maar na een melding dat zij haar zolderkamer zou verhuren, heeft de gemeente Amsterdam geprobeerd haar te bereiken voor een gesprek. Appellante is echter niet verschenen op de oproepen en heeft geen gegevens overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop besloten om de bijstand op te schorten en later in te trekken.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, die het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de termijn van één dag tussen de oproep en het gesprek niet onredelijk kort was en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om aan de oproep gehoor te geven. Ook haar beroep op haar psychische gezondheid werd niet onderbouwd met medische gegevens.
De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB. De uitspraak bevestigt dat de overheid kan optreden wanneer belanghebbenden niet meewerken aan het verstrekken van noodzakelijke informatie voor de bijstandsverlening.