ECLI:NL:CRVB:2016:4937

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
14/5792 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand na niet verschijnen op oproepen

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving vanaf 16 november 2007 bijstand, maar na een melding dat zij haar zolderkamer zou verhuren, heeft de gemeente Amsterdam geprobeerd haar te bereiken voor een gesprek. Appellante is echter niet verschenen op de oproepen en heeft geen gegevens overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop besloten om de bijstand op te schorten en later in te trekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, die het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de termijn van één dag tussen de oproep en het gesprek niet onredelijk kort was en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om aan de oproep gehoor te geven. Ook haar beroep op haar psychische gezondheid werd niet onderbouwd met medische gegevens.

De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB. De uitspraak bevestigt dat de overheid kan optreden wanneer belanghebbenden niet meewerken aan het verstrekken van noodzakelijke informatie voor de bijstandsverlening.

Uitspraak

14/5792 WWB, 14/5793 WWB
Datum uitspraak: 20 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 september 2014, 14/2497 en 14/2499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. van Gijssel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 14/5789 WWB, plaatsgevonden op
8 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gijssel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer. In de zaak 14/5789 WWB is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 16 november 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante staat sinds 9 januari 2002 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), thans basisregistratie personen, op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Na een schriftelijke melding van 27 november 2013 dat appellante haar zolderkamer zou verhuren, hebben handhavingspecialisten van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op 21 en 22 januari 2014 getracht een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Omdat appellante niet thuis werd aangetroffen heeft een handhavingspecialist op 22 januari 2014 een brief in de brievenbus gedeponeerd, waarbij appellante is opgeroepen voor een gesprek op 23 januari 2014. Daarbij is appellante verzocht nader genoemde gegevens, waaronder bankafschriften van de laatste zes maanden mee te nemen. Appellante is zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 23 januari 2014 opgeschort, omdat appellante niet is verschenen op 23 januari 2014. Daarbij heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en haar uitgenodigd voor een gesprek op 27 januari 2014 en haar verzocht de eerder gevraagde gegevens mee te nemen. Tevens is meegedeeld dat de bijstand zal worden beëindigd indien appellante hieraan geen gevolg geeft.
1.4.
Op 27 januari 2014 is appellante zonder bericht van verhindering niet verschenen. Wel heeft zij die dag telefonisch contact met de DWI opgenomen. De DWI heeft appellante bij brief van 29 januari 2014, op diezelfde dag door een handhavingspecialist in de brievenbus van appellante gedeponeerd, opgeroepen voor een gesprek op 31 januari 2014 en haar verzocht de eerder gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften van de laatste zes maanden, mee te nemen. Appellante is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.5.
Bij besluit van 11 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 23 januari 2014, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante tot tweemaal toe niet heeft voldaan aan de verplichting gehoor te geven aan de oproep voor een gesprek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bij brief van 22 januari 2014 gevraagde bankafschriften van belang waren voor de vaststelling van het recht op bijstand. Evenmin is in geschil dat appellante die bankafschriften niet tijdig heeft overgelegd en dat appellante zonder bericht van verhindering niet is verschenen op het gesprek van 23 januari 2014. Zij heeft echter aangevoerd dat de termijn tussen de oproepbrief van 22 januari 2014 en het gesprek op 23 januari 2014 te kort was. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mocht ervan uitgaan dat de in de brievenbus van het uitkeringsadres gedeponeerde brief van 22 januari 2014 met de uitnodiging om de volgende dag bij de DWI te verschijnen haar zo tijdig zou bereiken dat zij aan die uitnodiging gevolg kon geven of om uitstel kon vragen. De termijn van een dag is op zichzelf ook niet zodanig kort dat het niet mogelijk was aan de oproep gehoor te geven of om op zijn minst om uitstel te vragen (uitspraak van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1690).
4.3.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat het college haar, gelet op haar psychische gezondheidstoestand niet op een dergelijke wijze, zonder tussenkomst van haar maatschappelijk werker, mocht uitnodigen voor een gesprek. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellante heeft haar stelling niet met medische gegevens onderbouwd. Dat appellante psychische problemen had is niet in geschil. Het college heeft echter onweersproken gesteld dat uit de contacten van de DWI met appellante niet naar voren is gekomen dat zij vanwege haar psychische gesteldheid buiten staat was om haar eigen belangen te behartigen, in die zin dat zij ten minste om uitstel van het gesprek had kunnen vragen teneinde de hulp van een derde in te roepen. Voorts is gebleken dat appellante op verschillende momenten voor en na deze oproep wel degelijk adequaat heeft gereageerd.
4.4.
Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 23 januari 2014. Wat appellante overigens heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.5.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de betrokkene in het geval bedoeld in het eerste lid, het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.6.
Bij het opschortingsbesluit van 23 januari 2014 is aan appellante gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen door op 27 januari 2014 op gesprek te komen en de gevraagde gegevens mee te brengen. Vaststaat dat appellante aan de uitnodiging voor dat gesprek geen gehoor heeft gegeven. De omstandigheid dat appellante op 27 januari 2014 telefonisch contact heeft opgenomen is in dit verband niet van betekenis. Het telefonisch contact heeft geleid tot de oproep bij brief van 29 januari 2014 voor een gesprek op 31 januari 2014. Vaststaat dat appellante zonder bericht van verhindering evenmin op dat gesprek is verschenen en evenmin de gevraagde gegevens binnen de verlengde hersteltermijn heeft verstrekt.
4.7.
De door het college bij besluit van 23 januari 2014 aan appellante gevraagde gegevens zijn, zo volgt uit 4.3, van belang voor de verlening van de bijstand. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen die termijn over die gegevens heeft kunnen beschikken. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan.
4.8.
Het college was daarom op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd de bijstand van appellante met ingang van 23 januari 2014 in te trekken. Wat appellante overigens heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en F. Hoogendijk en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD