Uitspraak
9 oktober 2015, 15/1226 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling die geen aanspraak had op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000, had een aanvraag ingediend die door het college op 29 september 2014 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van betrokkene tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 16 februari 2015.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond en herstelde de situatie door te bepalen dat betrokkene recht had op maatschappelijke opvang. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) belicht, waarbij werd vastgesteld dat de opvang in een VBL als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt de juridische positie van vreemdelingen in het kader van maatschappelijke opvang en de toepassing van de Wmo, evenals de relevantie van VBL's als alternatieve opvangvoorzieningen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van betrokkene gerechtvaardigd was, gezien de bestaande voorzieningen in de VBL.