Uitspraak
OVERWEGINGEN
WAZO-uitkering. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is geweest van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van een medewerker van het Uwv dat zij in aanmerking kwamen voor voormelde uitkeringen, noch dat de gestelde toezegging gedaan zou zijn door een daartoe bevoegd persoon.
14 juli 2011, Stcrt. 2011, 12553, verder: Beleidsregels) betoogd dat intrekking van de uitkeringen met terugwerkende kracht niet aan de orde is, omdat het hun niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij geen werknemer in de zin van de WW en WAZO waren. Appellanten hebben tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij hebben er in dit kader op gewezen dat zij bij het invullen van de aanvragen, in aanwezigheid van buitendienstmedewerker van het Uwv de [naam] , volledige openheid van zaken hebben gegeven, en dat de [naam] heeft bevestigd dat zij voor de uitkeringen in aanmerking kwamen. Deze uitkeringen zijn vervolgens ook gewoon toegekend. Tot slot hebben appellant verzocht om het Uwv te veroordelen in de door hem geleden schade.
functie-inhoud, loon, werktijden en vakantie zijn dan ook niet vastgelegd. Appellant 2 heeft toegelicht dat zij geen schriftelijke arbeidsovereenkomst hadden, omdat zij familie van elkaar zijn en elkaar vertrouwden en omdat zij in het verleden soortgelijke werkzaamheden hadden verricht in een andere B.V.. Zij wisten precies wat een ieder moest doen en daarom was het niet nodig om een en ander vast te leggen in een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Alhoewel de zoon/broer heeft verklaard dat hij de lonen van appellanten heeft vastgesteld, blijkt uit de verklaringen van appellanten dat deze lonen in onderling overleg zijn vastgesteld op eenzelfde bedrag voor ieder van hen. Op basis van deze gegevens kan niet worden vastgesteld of [BV 1] en appellanten hebben beoogd een privaatrechtelijke dienstbetrekking aan te gaan. Wat betreft de feitelijke invulling van de rechtsverhoudingen blijkt het volgende. Volgens de in Suwinet vermelde gegevens zijn over het loon van appellanten premies werknemersverzekeringen afgedragen. Verder hebben appellanten verklaard dat de in de werkplaats werkzame personen alsmede de chauffeurs wel een schriftelijke arbeidsovereenkomst hadden. Uit de verklaring van de zoon/broer blijkt dat hij niet op de hoogte was van het feit dat het loon van appellante 3 per 1 januari 2012 is verhoogd van
€ 920,- naar € 2.188,16. Onbetwist is voorts dat appellant 2 het faillissement van [BV 1] heeft aangevraagd en het gesprek met de curator heeft gevoerd.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.