ECLI:NL:CRVB:2016:4862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als chauffeur werkte voor een consulaat, meldde zich ziek op 21 maart 2005 en werd op 21 april 2005 ontslagen. Het Uwv kende appellant een ZW-uitkering toe, maar later werd vastgesteld dat hij geen recht had op deze uitkering omdat zijn ontslag ongedaan was gemaakt. Het Uwv vorderde de onterecht betaalde uitkering terug. De rechtbank verwierp het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. Appellant stelde dat een andere ex-werknemer, A, in een vergelijkbare situatie geen terugvordering had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van appellant en A wezenlijk verschilden, wat rechtvaardigde dat het Uwv anders handelde. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden en dat de terugvordering van het Uwv terecht was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016.