ECLI:NL:CRVB:2016:486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag na beëindiging arbeidsovereenkomst en compensatie van loon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Groningen werd behandeld. Appellant, die na zijn ontslag in september 2013 bijstand aanvroeg, had eerder recht op een WW-uitkering, maar deze werd niet uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos was. Het college kende bijstand toe met ingang van 2 september 2013, maar weigerde dit met terugwerkende kracht. Appellant had een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn voormalige werkgever, waarbij hij een vergoeding ontving ter compensatie van gederfd loon. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vergoeding als inkomen moest worden beschouwd, waardoor appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand over de maanden augustus en september 2013. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat de vergoeding hoger was dan de bijstandsnorm. Appellant's argumenten dat de vergoeding niet tijdig beschikbaar was en dat deze aan een langere periode moest worden toegerekend, werden door de Raad verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.