ECLI:NL:CRVB:2016:4859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
15/3732 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, was op 24 november 2011 uitgevallen door psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per einde wachttijd op 21 november 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv en psychiater P.J.H. Notten zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft hij aanvullende medische informatie overgelegd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts had het dossier bestudeerd en appellant psychisch onderzocht. Psychiater Notten heeft een psychiatrische expertise verricht, waaruit bleek dat appellant een aanpassingsstoornis had, maar arbeid niet gecontra-indiceerd was.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2014. De arbeidsdeskundige heeft de geselecteerde functies adequaat gemotiveerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.3732 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 mei 2015, 14/3953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kücükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Voor appellant is verschenen mr. Kücükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur toen hij voor dit werk op 24 november 2011 is uitgevallen als gevolg van psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de verzekeringsarts psychiater
P.J.H. Notten verzocht een expertise te verrichten. Op 21 november 2013 en 19 februari 2014 is door psychiater Notten rapport uitgebracht. Met inachtneming van de bevindingen van Notten heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
27 februari 2014 opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft daarop functies geselecteerd waarvoor appellant, gelet op de vastgelegde beperkingen, geschikt is te achten, wat resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 27,97%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 maart 2014 vastgesteld dat voor appellant per einde wachttijd op 21 november 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
7 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv en psychiater Notten zijn onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie overgelegd van het Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden van
16 oktober 2014 en een behandelplan van 20 april 2015 dat is opgesteld door psychiater
R. Soylu.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en appellant op het spreekuur psychisch heeft onderzocht. Omdat deze arts twijfelde aan de geclaimde beperkingen, waarbij de mogelijkheid is overwogen dat sprake zou kunnen zijn van simulatie, is psychiater Notten verzocht een psychiatrische expertise te verrichten. Deze psychiater heeft appellant onderzocht, waarbij appellant van
20 januari 2014 tot en met 24 januari 2014 is opgenomen op de afdeling psychiatrie van het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg in het kader van een diagnostische opname. Van zijn bevindingen heeft psychiater Notten inzichtelijk verslag gedaan op 19 februari 2014. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar ook het dossier bestudeerd en beschikte zij daarbij over de informatie van behandelend psychiater Soylu van 27 maart 2014.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten of te oordelen dat deze niet goed zijn weergegeven in de FML van 27 februari 2014. Psychiater Notten is tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis in emoties en gedrag en enkele kenmerken van PTSS. Daarbij heeft Notten tevens te kennen gegeven dat arbeid niet gecontra-indiceerd is, omdat appellant daarmee een positieve wending aan zijn leven kan geven. Gelet op het psychiatrisch rapport heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Hij is beperkt voor arbeid met stressvolle taken, tempodruk of productiedruk. Ook is appellant niet geschikt voor beroepsmatig vervoer en zijn beroepen waarbij conflicten in persoonlijk contact gehanteerd moeten worden tevens niet geschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 augustus 2014 de bevindingen van psychiater Notten inzichtelijk weergegeven. Daarbij heeft zij vermeld dat de psychiater een uitvoerig onderzoek heeft gedaan tijdens de diagnostische opname. Uit het verslag van deze opname kunnen beperkingen in verband met vergeetachtigheid, zoals door appellant is gesteld, niet geobjectiveerd worden. Dat appellant meer klachten ervaart kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden onderbouwd vanuit de bestaande medische informatie en onderzoeksgegevens.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om haar standpunt te wijzigen. De inhoud van het behandelplan komt overeen met de al bij de verzekeringsartsen bekende gegevens met betrekking tot stressfactoren en life events. Ook de DSM IV classificatie wijkt niet af van het al bekende verslag van psychiater Soylu van 27 maart 2014. Dit geldt eveneens voor het overgelegde behandelplan van 20 april 2015. Nu in essentie geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht, bestaat onvoldoende aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.3 vloeit voort dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de vastgelegde belastbaarheid in de FML van 27 februari 2014. Gegeven deze belastbaarheid, hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de Resultaat functiebeoordeling en in het rapport van 6 oktober 2014 de passendheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies toereikend gemotiveerd.
4.5. Wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 november 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma
GdJ