In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, was op 24 november 2011 uitgevallen door psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per einde wachttijd op 21 november 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv en psychiater P.J.H. Notten zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft hij aanvullende medische informatie overgelegd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts had het dossier bestudeerd en appellant psychisch onderzocht. Psychiater Notten heeft een psychiatrische expertise verricht, waaruit bleek dat appellant een aanpassingsstoornis had, maar arbeid niet gecontra-indiceerd was.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2014. De arbeidsdeskundige heeft de geselecteerde functies adequaat gemotiveerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.