ECLI:NL:CRVB:2016:4845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
16/456 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor opslagkosten inboedel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk, dat op 31 december 2015 de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor de kosten van de opslag van haar inboedel heeft afgewezen. De Raad heeft eerder, op 24 november 2015, een uitspraak gedaan waarin het college werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, nadat het eerdere besluit van 6 mei 2013 was vernietigd. Appellante had haar woning in Amsterdam moeten verlaten en haar meubels opgeslagen in twee containers. Ze huurde tijdelijk een gemeubileerde woning in Heemskerk, maar het college oordeelde dat de opslagkosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt. Appellante voerde aan dat haar tijdelijke woning te klein was en dat ze pas na tien jaar ingeschreven te staan bij Woningnet kon reageren op andere woningen. De Raad oordeelde dat er geen onvoorziene omstandigheden waren die de opslagkosten noodzakelijk maakten en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/456 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk van 31 december 2015 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (college)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 24 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4154) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (rechtbank) van 5 november 2013, 13/2731, vernietigd, het beroep tegen het besluit van 6 mei 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 31 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van opslag van meubels afgewezen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.T. van der Fluit en mr. W. Duineveld.

OVERWEGINGEN

1. Voor de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4154. De Raad volstaat nu met het volgende.
1.1.
Appellante heeft in maart 2010 haar woning in Amsterdam moeten verlaten en heeft sindsdien haar eigen meubels opgeslagen in twee opslagcontainers.
1.2.
Appellante huurde van 16 mei 2012 tot en met 30 november 2012 een gemeubileerde woning in de gemeente Heemskerk. Vanaf 19 juni 2012 ontving zij algemene bijstand van het college op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3.
Appellante heeft bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de opslag van haar meubels. Bij besluit van 14 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2013, heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet in behandeling genomen.
1.4.
Bij uitspraak van 5 november 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
6 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van 24 november 2015 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en, onder gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit van
6 mei 2013, het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft daartoe geoordeeld dat het college in dit geval ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
2. Het college heeft ter uitvoering van deze uitspraak het thans bestreden besluit genomen. Daarbij heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van opslag van meubels afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat deze kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. Hiermee voldoen de gevraagde kosten niet aan artikel 35 van de Participatiewet (PW) en komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
3. Appellante heeft tegen het bestreden besluit, kort weergegeven, aangevoerd dat de kosten van opslag van haar meubels wel als noodzakelijke bestaanskosten zijn aan te merken, omdat haar woning in Heemskerk te klein was om de meubels te plaatsen en zij pas na tien jaar ingeschreven te staan bij Woningnet kan reageren op woningen. Bovendien heeft de gemeente Amsterdam appellante wel bijzondere bijstand voor de kosten van opslag van haar meubels verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de PW. Op grond van het in artikel 78z, derde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de PW het toetsingskader, omdat het bestuursorgaan op of na 1 januari 2015 heeft beslist op een vóór die datum ingediende aanvraag om bijstand.
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge de genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.4.
Huurkosten ten behoeve van de opslag van een inboedel en andere persoonlijke zaken in een gehuurde opslag buiten de woning kunnen in beginsel niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. In het algemeen zal de ruimte in een woning toereikend zijn om inboedel en persoonlijke zaken te herbergen en dient een betrokkene de omvang daarvan af te stemmen op de beschikbare ruimte. Dit kan anders zijn indien door onvoorziene omstandigheden de noodzaak ontstaat om een inboedel tijdelijk, in afwachting van het betrekken van andere woonruimte, op te slaan. Vergelijk de uitspraak van 5 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2498.
4.5.
Van dergelijke onvoorziene omstandigheden is in dit geval geen sprake. Appellante had haar meubels al geruime tijd opgeslagen alvorens zij de woonruimte in Heemskerk betrok en heeft er zelf voor gekozen om gemeubileerde woonruimte via de vrije sector te huren op tijdelijke basis. Van enige noodzaak om deze woonruimte te huren en de meubels opgeslagen te laten, is niet gebleken. Met de enkele stelling dat zij pas na tien jaar ingeschreven te staan bij Woningnet kan reageren op woningen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij genoodzaakt was om tijdelijk de gemeubileerde woonruimte in Heemskerk te huren. De opslagkosten die daarmee verband houden, kunnen niet op het college worden afgewenteld. De door appellante ter zitting van de Raad naar voren gebrachte omstandigheid dat er in de woning in Heemskerk geen ruimte was om haar opgeslagen meubels te plaatsen, is niet aan te merken als een onvoorziene omstandigheid in de in 4.4 bedoelde zin. Dat de gemeente Amsterdam appellante wel bijzondere bijstand heeft verstrekt voor de kosten van opslag van haar meubels, brengt niet met zich dat het college gehouden is dat ook te doen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade bestaat daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 december 2015 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.E. Bon

HD