ECLI:NL:CRVB:2015:4154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
13-6743 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand en onterecht buiten behandeling gelaten door college

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk ongegrond had verklaard. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de opslag van haar meubels, maar het college had haar aanvraag niet in behandeling genomen omdat zij niet de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante tijdens een gesprek met een consulente wel degelijk informatie had gegeven over haar inschrijving bij woningbouwverenigingen, maar dat het college deze informatie niet had geverifieerd. De Raad oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd wordt. De Raad verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 36,- bedragen, en moet het college het griffierecht van € 162,- vergoeden.

Uitspraak

13/6743 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2013, 13/2731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.T. van der Fluit en
mr. L. Offerman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft in maart 2010 haar woning in Amsterdam moeten verlaten en heeft sindsdien haar eigen meubels opgeslagen in twee opslagcontainers.
1.2.
Appellante huurde van 16 mei 2012 tot en met 30 november 2012 een gemeubileerde woning in de gemeente Heemskerk. Vanaf 19 juni 2012 ontving zij algemene bijstand van het college op grond van de Wet werk en bijstand.
1.3.
Op 16 oktober 2012 heeft appellante per 19 juni 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de opslag van haar meubels.
1.4.
Op 28 november 2012 heeft een gesprek plaatsgehad tussen een consulente en appellante over deze aanvraag. Volgens een rapportage van 14 december 2012 meldde appellante in dat gesprek onder meer het volgende:
  • Zij stond bij alle woningbouwverenigingen in Amsterdam en omstreken ingeschreven;
  • Zij heeft een paar woningen in Almere aangeboden gekregen en deze in november 2012 geaccepteerd;
  • In Amsterdam sta je via Woningnet ingeschreven.
1.5.
Bij brief van 29 november 2012 heeft het college aan appellante verzocht de volgende gegevens te verstrekken:
“De namen van de woningbouwverenigingen waar u ingeschreven staat of stond voor een huurwoning vanaf 3 maart 2010 tot 26 november 2012 zodat de gemeente Heemskerk een juiste beoordeling kan maken betreffende uw aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten opslag meubels.”
Hierbij is vermeld dat als appellante deze gegevens niet binnen veertien dagen verstrekt, besloten kan worden de aanvraag niet in behandeling te nemen.
1.6.
Bij besluit van 14 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van
artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat hij, omdat hij de per brief van 29 november 2012 gevraagde gegevens niet heeft ontvangen, te weinig gegevens heeft om de aanvraag goed te kunnen afronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij tijdens het gesprek over de aanvraag duidelijk heeft gezegd dat zij zich niet kon inschrijven bij woningbouwverenigingen omdat dit via Woningnet gaat. Ter zitting heeft zij nader toegelicht dat zowel in Amsterdam als Almere de inschrijving via Woningnet gaat, waarbij voor Amsterdam en Almere afzonderlijk moet worden ingeschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, is er onder meer sprake van een onvolledige en ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
De Raad begrijpt wat appellante heeft aangevoerd aldus, dat zij betoogt dat uit de al door haar in het gesprek van 28 november 2012 verstrekte informatie over de wijze van inschrijving in Amsterdam en omgeving volgt dat zij niet over de gevraagde informatie kon beschikken, zodat het niet verstrekken van de bij de brief van 29 november 2012, gevraagde gegevens geen grond kan vormen voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt. In de brief van 29 november 2012 wordt specifiek gevraagd naar de namen van de woningbouwverenigingen waarbij appellante stond ingeschreven en niet naar de inschrijving bij Woningnet. Uit 1.4 blijkt evenwel dat appellante tijdens het gesprek op 28 november 2012 weliswaar heeft verklaard dat zij bij alle woningbouwverenigingen in Amsterdam en omgeving staat ingeschreven, maar ook dat de inschrijving in Amsterdam en omgeving via Woningnet verloopt. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de bij brief van 29 november 2012 gevraagde gegevens nodig waren voor de beslissing op de aanvraag. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het college gegevens wilde verkrijgen over de inspanningen die appellante zich had getroost om aan een andere woning te komen, teneinde aan de hand daarvan de noodzaak te beoordelen van de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand had aangevraagd. Feitelijk had appellante daarover al gegevens verstrekt door te melden dat zij bij Woningnet stond en staat ingeschreven. Indien en voor zover het college dit niet voldoende vond, had hij de verklaringen van appellante over de inschrijving bij Woningnet moeten verifiëren en eventueel gegevens daarover bij appellante moeten opvragen, zoals bijvoorbeeld een inschrijvingsbewijs.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college in dit geval ten onrechte toepassing heeft gegeven aan
artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in dit geval niet in stand worden gelaten en de Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus acht de Raad niet aangewezen, aangezien het college nog niet inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist. De Raad zal het college opdracht geven om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 december 2012.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 18,- in beroep en € 18,- in hoger beroep voor reiskosten.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Raad verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 mei 2013;
- draagt het college op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw
besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen het te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 36,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

HD