ECLI:NL:CRVB:2016:2498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
14/3333 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor ontruimingskosten en opslagkosten na verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die in financiële problemen verkeerde, had bijzondere bijstand aangevraagd voor ontruimingskosten en opslagkosten na haar verhuizing van de woning aan [adres 1] naar [adres 2]. De rechtbank had eerder de aanvraag afgewezen, en appellante ging hiertegen in beroep. De Raad oordeelde dat de ontruimingskosten niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, omdat appellante zelf had gekozen om de huur van de woning aan [adres 1] op te zeggen, terwijl zij financieel niet in staat was om de verhuizing te bekostigen. De Raad stelde vast dat de ontruimingskosten voortvloeiden uit deze keuze en dat appellante had kunnen wachten met het opzeggen van de huur tot zij in staat was om de kosten te dekken.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de opslagkosten ook niet als noodzakelijke kosten konden worden beschouwd. Appellante had al een nieuwe woning gehuurd en de kosten voor opslag waren niet het gevolg van onvoorziene omstandigheden. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals de beperkte ruimte in haar nieuwe woning en haar mobiliteitsproblemen, niet voldoende waren om de opslagkosten als noodzakelijk te kwalificeren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

14/3333 WWB
Datum uitspraak: 5 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 mei 2014, 14/66 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Appellante heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/5261 WWB plaatsgevonden op
12 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het college heeft zich in deze zaak laten vertegenwoordigen door T. A. van den Hoff. In de zaak 14/5261 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante huurde een woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging 1] . Zij huurde met ingang van 20 augustus 2008 tevens de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam] van woningbouwvereniging [woningbouwvereniging 2] . Appellante heeft op 29 augustus 2008 de huur van de woning op nummer 73 per 31 oktober 2008 opgezegd. Op 10 september 2008 heeft appellante bij het college aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor kosten die verband houden met haar voorgenomen verhuizing van de [adres 1] naar de [adres 2] te [plaatsnaam] . Het college heeft bij besluit van 20 oktober 2008 de aanvraag om bijzondere bijstand voor dubbele huur afgewezen en bij besluit van 21 oktober 2008 de aanvraag voor verhuiskosten. Bij besluit van 16 januari 2009 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 20 en 21 oktober 2008 gegrond verklaard en bijzondere bijstand toegekend in de kosten van verhuizing en stoffering en voor dubbele huur tot uiterlijk een maand na verzending van het besluit.
1.2.
Op 27 januari 2009 heeft het college aan [woningbouwvereniging 1] bericht dat hij zich garant stelt voor de betaling van de huurachterstand van € 1.624,90 van de woning aan de [adres 1] .
1.3.
Op 28 januari 2009 heeft het college € 2.115,40 overgemaakt aan het verhuisbedrijf,
€ 2.299,- aan [woningbouwvereniging 1] voor achterstallige huur en € 2.058,05 aan appellante voor behang, gordijnen en vloerbedekking.
1.4.
Naar aanleiding van een dagvaarding van [woningbouwvereniging 1] van 6 januari 2009, heeft op 28 januari 2009 een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter van de rechtbank Haarlem, waarna de kantonrechter bij uitspraak van 9 februari 2009 appellante heeft veroordeeld om de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] uiterlijk 16 februari 2009 te ontruimen. Hierbij heeft de rechtbank appellante eveneens veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis € 287,- aan huur over de maand oktober 2008 te betalen, alsmede om € 432,97 per maand aan [woningbouwvereniging 1] te betalen vanaf 1 november 2008 tot aan de datum waarop appellante daadwerkelijk de woning heeft ontruimd. Appellante is hierbij ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de kant van [woningbouwvereniging 1] , bestaande uit kosten voor dagvaarding, vastrecht en salaris gemachtigde.
1.5.
Appellante heeft de woning op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] op enig moment hierna in februari 2009 verlaten en is in de woning op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] gaan wonen.
1.6.
Bij uitspraak van 3 september 2009 heeft de rechtbank het besluit van 16 januari 2009 vernietigd, omdat daarin ten onrechte niet is vermeld tot welke bedragen bijzondere bijstand moet worden verleend. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld, mede aan de hand van de bedragen die inmiddels waren betaald, welke bedragen moeten worden toegekend. Volgens de rechtbank hoefde voor opslagkosten en ontruimingskosten geen bijzondere bijstand te worden toegekend. De rechtbank heeft bepaald dat de volgende bedragen aan bijzondere bijstand worden toegekend: € 2.115,40 voor verhuiskosten, € 2.299,- voor dubbele huur, € 137,35 voor behang en € 544,70 voor gordijnen. Verder is het college opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen over het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking en dubbele energiekosten.
1.7.
Ter uitvoering van de in 1.6 genoemde uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 31 december 2009 bijzondere bijstand toegekend voor (een gedeelte van) de dubbele energie alsmede voor het bedrag van de door appellante overgelegde offerte voor de vloerbedekking.
1.8.
Bij uitspraak van 21 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5092) heeft de Raad de in 1.6 genoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij was geoordeeld over de opslagkosten en de ontruimingskosten. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte de opslagkosten en de ontruimingskosten in het besluit van 16 januari 2009 begrepen heeft geacht en deze in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft beoordeeld. Het college diende de aanvraag voor deze kosten alsnog in behandeling te nemen.
1.9.
Naar aanleiding van de in 1.8 genoemde uitspraak van de Raad heeft het college bij besluit van 26 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2013 (bestreden besluit), de aanvragen om bijzondere bijstand voor ontruimingskosten en opslagkosten afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of de ontruimingskosten die zijn voortgevloeid uit het vonnis van de kantonrechter van 9 februari 2009 en de kosten van de opslag van de inboedel van appellante, die zij vanaf 25 maart 2009 heeft gemaakt, noodzakelijke kosten zijn.
4.3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de ontruimingskosten noodzakelijke kosten zijn. Hiervoor acht zij van belang dat de reden van het opzeggen van de woning aan de [adres 1] was gelegen in overlast, pesterijen en bedreiging door de buren en de daaruit voortvloeiende medische problematiek bij appellante, zoals blijkt uit een verklaring van R. Tonneyck, psychiater van appellante.
4.3.2.
Vaststaat dat de kosten van de verhuizing van de [adres 1] naar de [adres 2] alsmede de kosten voor dubbele huur door het college zijn vergoed. Anders dan appellante betoogt, heeft het college zich echter terecht op het standpunt gesteld dat appellante de kosten die voortvloeien uit het ontruimingsvonnis van de kantonrechter van 9 februari 2009 had kunnen voorkomen.
Appellante heeft immers reeds op 29 augustus 2008 de huur van de woning aan de [adres 1] per 31 oktober 2008 opgezegd terwijl zij op dat moment, zoals zij heeft gesteld, financieel niet in staat was de verhuizing te bekostigen. De ontruimingskosten zijn een gevolg van die keuze. De gestelde omstandigheid dat de verhuizing volgens appellante medisch noodzakelijk was, betekent niet dat daarmee ook de noodzaak van de ontruimingskosten vaststaat. Appellante had kunnen wachten met het opzeggen van de huur dan wel de huur kunnen opzeggen tegen een datum waarop zij wel, al dan niet na een besluit van het college over vergoeding van de bijzondere bijstand ten behoeve van de verhuiskosten, de kosten van de verhuizing kon voldoen.
4.4.1.
Appellante heeft verder aangevoerd dat de opslagkosten noodzakelijke kosten zijn. Zij stelt door de trage besluitvorming van het college op haar verzoek om bijzondere bijstand voor de verhuiskosten in financiële problemen te zijn geraakt. Appellante was daardoor niet langer in staat de opslagkosten voor eigen rekening te nemen. Het ontruimingsvonnis is een onvoorziene omstandigheid waardoor de noodzaak is ontstaan om de inboedel van appellante tijdelijk in afwachting van het betrekken van andere woonruimte op te slaan.
4.4.2.
Huurkosten ten behoeve van de opslag van een inboedel en andere persoonlijke zaken in een gehuurde opslag buiten de woning kunnen in beginsel niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. In het algemeen zal de ruimte in een woning toereikend zijn om inboedel en persoonlijke zaken te herbergen en dient een betrokkene de omvang daarvan af te stemmen op de beschikbare ruimte. Dit kan anders zijn indien door onvoorziene omstandigheden de noodzaak ontstaat om een inboedel tijdelijk, in afwachting van het betrekken van andere woonruimte, op te slaan.
4.4.3.
In de situatie van appellante is geen sprake van een ongewilde tijdelijke situatie in afwachting van het betrekken van een andere woonruimte. De kosten van opslag van de inboedel dateren van na de verhuizing naar de [adres 2] . Appellante huurde deze woning reeds vanaf 20 augustus 2008 en beschikte daarom zowel voor als na het ontruimingsvonnis over woonruimte. De omstandigheid dat deze woning te klein was voor haar gehele inboedel, zoals appellante heeft verklaard, was geen onvoorziene omstandigheid. Voorts maakt de omstandigheid dat er nog geen vloerbedekking lag in haar nieuwe woning niet dat de inboedel van appellante niet in die woning kon worden ondergebracht. Ook de aangevoerde omstandigheid dat appellante door haar beperkte mobiliteit de bovenverdieping niet optimaal kon benutten, staat niet in de weg aan de mogelijkheid om de inboedel in de woning te bewaren.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C.A.W. Zijlstra

JL