ECLI:NL:CRVB:2016:4818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
15/3087 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar, appellant, die sinds 1 februari 2002 in dienst was bij Stadsdeel [stadsdeel 2] van de gemeente [gemeente]. Appellant kreeg in 2009 een berisping vanwege ongeoorloofd afwezigheid en niet-naleving van verzuimregels. In 2012 werd hem een voorwaardelijk strafontslag opgelegd, dat in 2012 ten uitvoer werd gelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het strafontslag is vervuld, omdat appellant zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. De rechtbank had eerder de tenuitvoerlegging van het strafontslag in stand gelaten, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant had zich op 8 maart 2012 niet bij zijn leidinggevende ziekgemeld, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De Raad oordeelt dat het voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is, gezien de eerdere berispingen en het herhaaldelijk plichtsverzuim. De persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals zijn leeftijd en psychische klachten, zijn niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

15/3087 AW, 15/5090 AW
Datum uitspraak: 15 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 april 2015, 14/1311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Koks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant heeft mr. Koks een zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.B.M. Kersten, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. ten Berge, R.J.P. Huijboom en A. Meijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 februari 2002 in dienst bij Stadsdeel [stadsdeel 1] , thans Stadsdeel [stadsdeel 2] , gemeente [gemeente] , als [functie] .
1.2.
Bij besluit van 16 juli 2009 is appellant berispt, omdat hij in 2008 en 2009 meerdere malen ongeoorloofd, zonder opgaaf van redenen, niet op het werk is verschenen, telefonisch niet bereikbaar was voor zijn leidinggevende H en zich niet heeft gehouden aan de regels bij ziekte.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college aan appellant een voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proefperiode van twee jaar. Aan dit voorwaardelijk ontslag is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant is op onder meer 24 november 2008, 27 februari 2009, 22 en 23 juli 2009, 22 februari 2011 en 19 september 2011 ongeoorloofd, zonder opgaaf van redenen, niet op het werk verschenen. Hij was op die dagen telefonisch niet bereikbaar voor zijn leidinggevende. Ook is hij vele keren te laat op het werk verschenen. Voor het te laat komen op 9 april 2010 en 20 september 2011 kon appellant geen geldige redenen geven. Er is sprake van ernstig plichtsverzuim, omdat appellant er veelvuldig op is gewezen dat hij de gemaakte verzuimafspraken dient na te komen, hem al eerder een rechtspositionele maatregel is opgelegd en hij zich desondanks schuldig blijft maken aan ernstig plichtsverzuim.
1.4.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 30 juli 2012 het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer gelegd met ingang van 15 augustus 2012. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant op 8 maart 2012 tegen de afspraak in zich niet heeft ziekgemeld bij zijn leidinggevende, dat appellant tegen de afspraak in niet op 12 maart 2012 contact met zijn leidinggevende heeft opgenomen over zijn herstel, maar pas op 15 maart 2012, en dat appellant bij een spoedcontrole op 16 maart 2012 thuis niet bereikbaar was en eerst op 29 maart 2012 contact met de secretaresse heeft opgenomen.
1.5.
Bij besluit van 23 januari 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2012 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 26 november 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college, na een tussenuitspraak van de rechtbank van 14 oktober 2014, het bezwaar tegen het besluit van
10 januari 2012 alsnog ontvankelijk en vervolgens ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nu nog van belang, het voorwaardelijk strafontslag en de tenuitvoerlegging van het strafontslag in stand gelaten.
2.1.
Over het voorwaardelijk strafontslag heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De verweten gedragingen leveren plichtsverzuim op en zijn hem toe te rekenen. Het voorwaardelijk strafontslag is geen onevenredige disciplinaire maatregel, gezien de eerdere berisping, diverse verantwoordingsgesprekken en een laatste waarschuwing op
28 februari 2011. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat niet zozeer de reden van het verzuim in geding was, als wel het niet vooraf vragen van toestemming voor afwezigheid of op zijn minst het melden ervan en het zich beschikbaar houden voor controle. Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat appellant al in 2007 is aangesproken op veelvuldig ziekteverzuim en niet op tijd komen. Zijn werk moest daardoor worden overgenomen door collega’s en het college is het vertrouwen in appellant kwijtgeraakt. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat voldoende rekening is gehouden met de gezondheidsproblemen van appellant en dat uit de medische rapportage niet is gebleken dat hij zich niet aan de verzuimafspraken met zijn werkgever zou kunnen houden.
2.2.
Over de tenuitvoerlegging van het strafontslag heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Appellant kan niet worden verweten dat hij zich op 8 maart 2012 niet bij zijn leidinggevende maar bij diens secretaresse heeft ziekgemeld. Wel is appellant terecht verweten dat hij niet op maandag 12 maart 2012 heeft gebeld met zijn leidinggevende, zoals appellant was opgedragen, en dat hij bij de spoedcontrole van 16 maart 2012 niet thuis is aangetroffen. Appellant heeft in elk geval op 16 maart 2012 in strijd met de afspraken gehandeld en daarmee is voldaan aan de voorwaarde voor tenuitvoerlegging van het strafontslag.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de volgende punten tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.
Appellant bestrijdt het oordeel dat het voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is. Het college heeft de zaken lang op zijn beloop gelaten, nu de berisping dateert van 2009 en het voorwaardelijk strafontslag ruim twee en een half jaar later wordt opgelegd, terwijl volgens het college in de tussentijd de verzuimregels negen keer zijn overtreden. Verder betoogt appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden: zijn relatief hoge leeftijd, lage opleidingsniveau, eenzijdige werkervaring en psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de rapportage van psychiater H.A. Droogleever Fortuyn.
3.2.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het strafontslag betoogt appellant dat deze enkel steunt op het incident van 16 maart 2016 en dat het feit dat de controleur bij het aanbellen in het benedenportiek de bezettoon van de intercom kreeg aanleiding had behoren te zijn om telefonisch contact met appellant op te nemen. Appellant stelt dat dit laatste niet is gebeurd, nu hij niet is gebeld en ook geen melding heeft gekregen van een gemiste oproep.
4. Het college heeft zich met het incidenteel hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant niet kan worden verweten dat hij zich op 8 maart 2012 niet bij zijn leidinggevende H maar bij diens secretaresse heeft ziekgemeld. Het college verwijst naar de door H met appellant op 28 februari 2011 gemaakte afspraak dat hij “te allen tijde bij verhindering direct met mij, of mijn plaatsvervanger, contact opneemt”. Deze afspraak is opgenomen in de schriftelijke waarschuwing van dezelfde datum, nadat appellant het belang van de afspraak is uitgelegd. Het college verwijt appellant dat hij zich op 8 maart 2012 niet bij H heeft ziekgemeld en evenmin de voicemail heeft ingesproken of de plaatsvervanger van H heeft gebeld.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het voorwaardelijk strafontslag
5.1.
Voor zover het beroep van appellant op de rapportage van Droogleever Fortuyn er mede toe strekt te betogen dat het verweten plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend, slaagt dit betoog niet. De rapportage biedt geen grond voor het oordeel dat hij als gevolg van een medisch gebrek niet volgens de verzuimregels heeft kunnen handelen. Met de rechtbank is de Raad verder van oordeel dat het voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim. Daarbij betrekt de Raad de eerdere berisping, de sindsdien geconstateerde overtredingen van de verzuimregels, de schriftelijke waarschuwing van 28 februari 2011 en het tweemaal ongeoorloofd afwezig zijn in de tweede helft van 2011. Appellant was op de hoogte van de verzuimregels, was een gewaarschuwd man en handelde niettemin wederom in strijd met de regels. Het college heeft terdege rekening gehouden met de belangen van appellant, door regelmatig verantwoordingsgesprekken met hem te houden en het belang van de verzuimregels te onderstrepen. Terecht heeft het college uiteindelijk vastgesteld dat geen verbetering optrad. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het college bij de oplegging van het voorwaardelijk strafontslag niet in redelijkheid de belangen van de gemeente heeft kunnen laten prevaleren boven die van appellant. De leeftijd van appellant, zijn opleidingsniveau en werkervaring leiden niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt, gelet op wat hier over de rapportage van Droogleever Fortuyn is overwogen, voor de gestelde psychische klachten.
De tenuitvoerlegging van het strafontslag
5.2.
Aan de tenuitvoerlegging van het strafontslag heeft het college de in 1.4 genoemde gedragingen (nagelaten handelen) op 8 maart 2012, 12 maart 2012 en 16 maart 2012 ten grondslag gelegd.
5.3.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich op 8 maart 2012 bij zijn leidinggevende H had kunnen en moeten ziekmelden. De interpretatie die appellant aan de afspraak gaf, namelijk dat hij zich niet bij H of diens plaatsvervanger hoefde ziek te melden als H niet bereikbaar was in verband met overleg en in dat geval kon volstaan met bellen naar de secretaresse van H, is niet houdbaar. De afspraak was dat appellant te allen tijde bij verhindering met zijn leidinggevende H of diens plaatsvervanger contact moest opnemen. Appellant kon niet volstaan met een ziekmelding bij de secretaresse van H, zoals appellant stelt te hebben gedaan, juist omdat zijn leidinggevende dan wel zijn plaatsvervanger, gelet op de vele eerdere overtredingen van de verzuimregels door appellant, zelf de vinger aan de pols wilde houden met betrekking tot de verhinderingen van appellant. Voor zover appellant H op zijn vaste telefoon niet kon bereiken, had hij H op zijn mobiele nummer dienen te bellen dan wel contact moeten opnemen met de plaatsvervanger van H. Dit nalaten levert plichtsverzuim op en is terecht aan de tenuitvoerlegging van het strafontslag ten grondslag gelegd.
5.4.
Appellant is verder terecht verweten dat hij in strijd met de gemaakte afspraak H niet op maandag 12 maart 2012 heeft teruggebeld. Appellant heeft pas op 15 maart 2012 H teruggebeld en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was op enig moment op
12 maart 2012 contact met H op te nemen teneinde hem te informeren over zijn herstel. Ook dit nalaten is terecht aan de tenuitvoerlegging van het strafontslag ten grondslag gelegd.
5.5.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de niet geslaagde controle op
16 maart 2012 niet aan de tenuitvoerlegging van het strafontslag ten grondslag kan worden gelegd. De precieze gang van zaken rond deze controle is immers niet duidelijk geworden. Met name is niet vast komen te staan of de controleur, nadat hij de bezettoon van de intercominstallatie waarnam en de deurbel dus werd beantwoord, daadwerkelijk heeft geprobeerd om appellant vervolgens per mobiele telefoon te bereiken.
5.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637 en 8 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8508) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag worden beoordeeld of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van het eerder opgelegde voorwaardelijk strafontslagontslag rechtvaardigt. Naast die beoordeling is geen plaats voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld en, zo ja, of het bestuursorgaan de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging heeft kunnen komen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde daarvoor is vervuld.
5.7.
Nu uit 5.2 en 5.3 volgt dat de voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het strafontslag is vervuld en geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 5.6, kon van het college niet worden verlangd af te zien van tenuitvoerlegging van het strafontslag.
5.8.
Uit 5.1 tot en met 5.7 vloeit voort dat dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd met verbetering van gronden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Kraefft en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Tuit

HD