ECLI:NL:CRVB:2016:4808
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 1 juli 2003 bijstand, laatstelijk op basis van de Participatiewet. In de periode van 3 februari 2010 tot en met 10 juni 2010 heeft zij samen met de vader van haar kinderen, S. [naam] (B), bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden. Het college heeft echter vastgesteld dat B een bankrekening had met aanzienlijke stortingen en meerdere kentekens op zijn naam, wat aanleiding gaf tot het besluit om de bijstand van appellante en B te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van B en dat het college had moeten afzien van terugvordering.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet kan ontkomen aan de schending van de inlichtingenverplichting, omdat partners in gezinsbijstand als een eenheid worden gezien. De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de terugvordering geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor appellante heeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.