ECLI:NL:CRVB:2016:4801
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar en aflossingscapaciteit bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving sinds 20 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college had op 3 februari 2015 de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door inkomsten uit werkzaamheden niet tijdig te melden. Tevens werd een boete opgelegd van € 2.368,57. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de bijstand, maar verzocht om terugbetaling van openstaande vorderingen in termijnen. Het college verklaarde het bezwaar tegen de boete niet-ontvankelijk, omdat dit te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij mondeling bezwaar had gemaakt, maar dit werd niet aannemelijk gemaakt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het college niet verplicht was om appellant te wijzen op de mogelijkheid van bezwaar tijdens hun telefonische contact. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat het bezwaar van appellant te laat was ingediend en het college geen rekening hoefde te houden met de kosten van woon-werkverkeer bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit.