ECLI:NL:CRVB:2016:4730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/4993 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren en de rechtvaardiging van de verzekeringsplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-pensioen van appellante, die in Curaçao heeft gewoond. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellante niet verzekerd geacht voor de AOW in de periode dat zij in Curaçao woonde. De Raad oordeelde dat de Svb terecht tot deze conclusie was gekomen, omdat er een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat voor de beperking van de verzekeringsplicht tot ingezetenen van Nederland. De Raad is niet bevoegd om de AOW aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden te toetsen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat de Raad nu bevestigde. De Raad vernietigde echter de eerdere beslissing van de Svb en de rechtbank, omdat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, maar verklaarde het beroep tegen deze nieuwe beslissing ongegrond. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten had aangedragen die haar standpunt konden onderbouwen. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.488,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de juridische positie van Nederlanders die buiten Nederland wonen en de toepassing van de AOW-regels in die context.

Uitspraak

15/4993 AOW, 15/8049 AOW
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 mei 2015, 14/6256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.F.M. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft op 30 november 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en aan de Raad toegezonden. Namens appellante is hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Appellante is – met bericht van verhindering – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van Wenberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op [geboortedag] 1949 in Curaçao geboren en heeft tot 12 november 1977 daar gewoond. Vanaf 12 november 1977 is appellante woonachtig in Nederland.
1.2.
Op verzoek van appellante heeft de Svb op 5 maart 2010 een pensioenoverzicht verstrekt. Hierin is onder andere opgenomen dat appellante in de tot en met 11 februari 2011 beoordeelde periode niet verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) tussen [geboortedag] 1964 tot en met 8 december 1977. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de Svb aan appellante een AOW-pensioen toegekend van 74% van het maximale AOW-bedrag voor een alleenstaande. Hierbij is rekening gehouden met afgerond 13 jaar waarin appellante geen AOW-pensioen heeft opgebouwd omdat zij in de periode van 30 september 1964 tot en met 8 december 1977 niet verzekerd is geweest.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2014 is bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard omdat de door appellante bestreden niet verzekerde tijdvakken al in het pensioenoverzicht van 5 maart 2010 zijn vastgesteld. Appellante heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht zodat geen aanleiding wordt gezien van de eerder vastgestelde periode van niet verzekerd zijn voor de AOW terug te komen.
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard en dat de Svb alsnog inhoudelijk op haar bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2014 moet beslissen.
3.1.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 13 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1590) heeft de Svb bestreden besluit 1 ingetrokken en op
30 november 2015 een nieuwe beslissing op het bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarbij inhoudelijk op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 januari 2014 is ingegaan. Het bezwaar van appellante is daarbij ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellante in de periode dat zij in Curaçao woonde, geen ingezetene was van Nederland en daarom niet verzekerd was voor de AOW. Er is geen sprake van een verboden onderscheid nu tussen ingezetenen van het Rijk in Europa en mensen die buiten dit Rijk woonachtig zijn geen sprake is van gelijke gevallen voor de sociale zekerheid. Ook het beroep op het Statuut kan geen doel treffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu de Svb bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, onder gegrondverklaring van het beroep tegen dat besluit. Nu met bestreden besluit 2 niet wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, dient dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrokken te worden en wordt het beroep van appellant mede tegen bestreden besluit 2 gericht.
4.2.
In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of de Svb appellante terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW in de periode dat zij in Curaçao woonde.
4.3.
Appellante heeft zich er op beroepen dat het begrip ingezetene zoals dat in de AOW wordt gehanteerd discriminatoir is wat betreft ingezetenen van andere delen van het Koninkrijk Nederland en daarmee strijdig is met diverse verdragen en het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze grond slaagt niet. Vaste rechtspraak is (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 1959, BNB 1959/162) dat met wonen binnen het Rijk, zoals dat tot 1 januari 1990 in de AOW stond, wordt gedoeld op wonen op Nederlands grondgebied op het Europese continent, dus binnen Nederland. Het wonen op het Caribisch deel van Nederland kan dan ook niet gelijk gesteld worden met het wonen in Nederland. Ook het in dit verband gedane beroep van appellante op de ongerechtvaardigde ongelijke behandeling naar woonplaats slaagt niet. Verwezen wordt naar eveneens vaste rechtspraak van de Raad (onder andere de uitspraak van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225 en van 23 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3555 en de in die uitspraken genoemde rechtspraak) waarin is geoordeeld dat, voor zover al sprake is van gelijke gevallen, de ongelijke behandeling in ieder geval gerechtvaardigd is, omdat in beginsel alle Nederlanders die niet woonachtig in Nederland zijn, gelijk worden behandeld. Voor de beperking van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen tot in beginsel ingezetenen, bestaat volgens de Hoge Raad een toereikende objectieve rechtvaardiging. De Raad is voorts niet bevoegd tot toetsing van de AOW aan het Statuut (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725).
4.4.
Dit betekent dat het besluit van 30 november 2015 stand houdt en dat het beroep dat appellante tegen dat besluit geacht moet worden te hebben ingesteld ongegrond wordt verklaard.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 496,- in hoger beroep, in totaal € 1.488,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 november 2015 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.488,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 168,-
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

NK