Het betoog van appellant dat onder het begrip Rijk, zoals dat in de AOW was opgenomen tot 1990, mede moet worden begrepen Suriname voordat dit land onafhankelijk werd, wordt verworpen. De Raad verwijst hiervoor naar zijn vaste rechtspraak waarin, in navolging van de Hoge Raad (HR 25 maart 1959, BNB 1959/162), steeds is overwogen dat onder het begrip Rijk moet worden verstaan het Rijk in Europa (CRvB 6 maart 2002 USZ 2002/116). De positie van ingezetenen van Suriname voorafgaand aan de onafhankelijk is nadien nog voorwerp geweest van bespreking in de Tweede Kamer. Daaraan kan het volgende worden ontleend.
“De staatkundige relatie tussen Suriname (tot 25 november 1975), de Nederlandse Antillen en Nederland is geregeld in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Rijkswet van
28 oktober 1954 (Stb. 503; PB 121). De Nederlandse grondwet is aan het Statuut ondergeschikt. De uitgangspunten van dit Statuut zijn één gezamenlijke Nederlandse nationaliteit voor alle inwoners van het Koninkrijk, één staatshoofd (Koningin Juliana en haar wettige opvolgers), één gemeenschappelijk buitenlands beleid en één gezamenlijke defensie. Verder zijn de landen van het Koninkrijk autonoom en heeft elk land een eigen regering.
De Overzeese Rijksdelen, waaronder Suriname, behoren dus niet tot het rijk. Dit uitgangspunt is bevestigd door de HR in het arrest van 25 maart 1959, BNB 1959/162. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat met ‘het Rijk’ bedoeld is het Rijk in Europa. Dit is ook vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie CRvB, 27 april 1994, PS 1994, nr. 660 en 6 maart 2002, USZ 2002/116). Met ingang van 1 januari 1990 zijn de woorden ‘het Rijk’ vervangen door ‘Nederland’.
Op basis van het Statuut was samenwerking op meer terreinen mogelijk, maar elk land van het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het regelen van de eigen interne aangelegenheden. De vormgeving en inhoud van het sociaalzekerheidsstelsel is een dergelijke interne aangelegenheid. Ter illustratie: de Nederlandse Antillen heeft een eigen sociaalzekerheidsstelsel dat afwijkt van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel.
Volgens artikel 3 tweede lid van het Statuut hadden in gemeen overleg andere onderwerpen dan de in het eerste lid genoemde onderwerpen tot aangelegenheden van het Koninkrijk kunnen worden verklaard. Bij de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is met instemming van zowel Nederland als Suriname echter besloten de sociale zekerheid niet aan te merken als koninkrijksaangelegenheid. Ook op een later moment is er niet voor gekozen de sociale zekerheid alsnog aan te merken als koninkrijksaangelegenheid. Volgens die lijn is de AOW ook vormgegeven. De AOW is namelijk geen Rijkswet en is daarom slechts van toepassing op het deel van het Koninkrijk dat gelegen is in Europa, te weten Nederland.
De staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname (tot aan de onafhankelijkheid van Suriname) heeft daarom tot gevolg gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen sociaalzekerheidsstelsel. De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het pensioen” (Notitie Inkoopregeling AOW, bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 29389-11-b1). In het licht van het voorgaande kunnen de door appellant aangedragen argumenten de Raad niet tot een ander oordeel brengen.