3.2.Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat inkomstenverrekening op grond van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW en artikel 35aa, eerste lid, van de WW niet alleen van toepassing is als sprake is van werkzaamheden als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW, maar ook bij werkzaamheden als werknemer in de zin van de artikelen 4 en 5 van de WW, in samenhang met het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd van 24 december 1986
(Stb. 1986, 655, hierna: het Besluit). Het Uwv heeft gesteld dat appellant niet aangemerkt kan worden als werknemer in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 van de WW, zodat terecht geen inkomstenverrekening heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft tot slot gesteld dat geen sprake is geweest van opgewekt vertrouwen, en heeft erop gewezen dat de werkcoach zich in de mail van 28 november 2012 uitsluitend uitspreekt over werkzaamheden als callcentermedewerker.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de WW eindigt voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, het recht op uitkering ter zake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
4.1.2.Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer niet langer werkloos is. Op grond van artikel 20, derde lid, van de WW eindigt voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij in een kalenderweek heeft.
4.1.3.Ingevolge artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, is het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing op de werknemer, die ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering heeft gehad, mits de werknemer werkzaamheden als werknemer gaat verrichten nadat hij gedurende 13 aaneengesloten kalenderweken geen arbeidsuren heeft gehad.
4.1.4.Ingevolge artikel 35aa, eerste lid, van de WW, zoals dat luidde ten tijde in geding, wordt de uitkering verminderd met 70% van het inkomen indien artikel 20, zesde lid, onderdeel b, of negende lid, van toepassing is.
4.2.1.Allereerst dient te worden vastgesteld wat het toepassingsbereik is van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW. Eén van de daarin genoemde, toepassingsvoorwaarden is dat sprake dient te zijn van een werknemer die ‘werkzaamheden als werknemer gaat verrichten’. In de WW is het begrip werknemer gedefinieerd in artikel 3, waarin is bepaald dat de werknemer de natuurlijke persoon is, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. In artikel 4 van de WW is bepaald welke arbeidsverhoudingen mede als dienstbetrekking kunnen worden beschouwd en in artikel 5 van de WW is bepaald dat regels kunnen worden gesteld op grond waarvan eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de in dat artikel genoemde personen. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit. Door deze gelijkstelling van hun arbeidsverhouding met een dienstbetrekking vallen de betreffende personen, indien aan de daarvoor geldende vereisten wordt voldaan, onder het in artikel 3 van de WW gedefinieerde begrip werknemer. Artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, en artikel 35aa, eerste lid, van de WW zijn gewijzigd bij de wet tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Stb. 2009, 269). In de memorie van toelichting bij deze wet wordt ten aanzien van de voornoemde toepassingsvoorwaarde (enkel) vermeld:
“Voorgesteld wordt de inkomstenverrekening uitsluitend toe te passen bij personen die het werk
als werknemerhervatten. Voor langdurig werklozen die als zelfstandige van start gaan, blijft de bestaande aftrekregeling van kracht.” (Kamerstukken II 2008-2009, 31 767, nr. 3, blz. 5).
Nu de wettekst zelf noch de memorie van toelichting aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat voornoemde artikelen alleen van toepassing zijn op personen die verzekerd zijn op grond van artikel 3 van de WW, wordt geoordeeld dat onder artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW niet alleen valt de persoon die verzekerd is op grond van artikel 3 van de WW, maar ook de persoon die zijn verzekering ontleent aan de artikelen 4 en 5 van de WW, in samenhang met het Besluit.
4.2.2.Niet in geschil is dat appellant tot [BV] niet in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, zodat hij niet verzekerd was op grond van artikel 3 van de WW. Het standpunt van het Uwv dat appellant in verband met zijn werkzaamheden voor [BV] ook niet verzekerd was op grond van de artikelen 4 en 5 van de WW in samenhang met het Besluit wordt onderschreven, en is ook overigens niet betwist door appellant. Nu de conclusie is dat appellant de werkzaamheden voor [BV] niet heeft verricht als werknemer, staat vast dat niet aan de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW genoemde toepassingsvoorwaarde is voldaan, zodat de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW en artikel 35aa, eerste lid, van de WW neergelegde methodiek van inkomstenverrekening niet van toepassing is.