ECLI:NL:CRVB:2016:4624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
15/3640 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische en reumatische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, werkzaam als hulp in de thuiszorg, had zich op 10 maart 2011 ziek gemeld met psychische en reumatische klachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zij door het Uwv in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd later beëindigd. Appellante betwistte de beëindiging van haar uitkering en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat zij geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar stelling onderbouwde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in staat was de voorgehouden functies te verrichten. Het hoger beroep werd afgewezen en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 30 november 2016.

Uitspraak

15/3640 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 april 2015, 14/10663 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Voor appellante is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als hulp in de thuiszorg voor 30 uur per week. Zij heeft zich op 10 maart 2011 ziek gemeld met psychische en reumatische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 7 maart 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft het Uwv meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 7 mei 2014 en appellante vanaf deze datum in aanmerking gebracht wordt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
De ex-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
24 februari 2014. Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 februari 2014 herroepen, in die zin dat de uitkering wordt beëindigd per 25 november 2014. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat op grond van het in bezwaar verrichte verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 0% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is aandacht besteed aan de lichamelijke en psychische klachten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brieven van de behandelend internist/reumatoloog N. Riyazi van 18 en 23 juni 2014 betrokken, die concludeert dat sprake is van enthesopathieën en een verminderde inspanningstolerantie bij reumatoïde artritis. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten opzichte van de beoordeling in 2013 extra beperkingen aangenomen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
2 juli 2014 zijn in verband met de reumatische klachten beperkingen opgenomen op de items hand- en vingergebruik, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren, lopen, traplopen, klimmen, staan en boven schouderhoogte actief zijn. Voorts is een beperking in verband met allergische klachten opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorts gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer in aanmerking komt voor een medische urenbeperking. De reumatoïde artritis is niet in die mate actief dat op basis hiervan tot een urenbeperking besloten moet worden. Hooguit kan gesteld worden dat werken tot 40 uur per week beperkt moet blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende aanwijzingen gezien voor het nog bestaan van een psychische stoornis. Hierbij is betrokken dat appellante sinds eind 2013 hiervoor niet meer onder behandeling is, geen psychofarmaca meer gebruikt en duidelijke tekenen van psychopathologie ontbreken. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de in de FML weergegeven beperkingen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat zij op het psychische vlak beperkt dient te worden geacht. Met de in de FML opgenomen beperkingen ten aanzien van de reumatische klachten, die mede zijn gebaseerd op de bevindingen van Riyazi, is appellante niet tekort gedaan. De door appellante aangevoerde beroepsgronden tegen de geduide functies zijn terug te voeren tot medische gronden tegen de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juli 2014 afdoende gemotiveerd waarom deze functies passen binnen de belastbaarheid van appellante en heeft waar hij dat noodzakelijk vond overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Niet gebleken is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de belasting van de functies heeft gerelativeerd. Appellante is dan ook in staat te achten deze functies te verrichten. Nu zij met deze functies een zodanig inkomen kan verwerven dat er geen verlies aan verdiencapaciteit is, heeft het Uwv de WIA-uitkering terecht beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat zij onverminderd volledig, althans naar een hoger percentage dan door het Uwv is vastgesteld, arbeidsongeschikt is. Zij betwist dat zij in staat moet worden geacht de voorgehouden functies (wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur; besteller postpakketten; assistent consultatiebureau; receptionist/baliemedewerker; chauffeur personenbusje/directiechauffeur) te kunnen verrichten. In het bijzonder is het voor haar niet mogelijk om (langdurig) te staan, veel te lopen, trappen te lopen, te klimmen en klauteren, kruipen of hurken, gebogen te werken, regelmatig te reiken, bovenhands te werken, voorwerpen van enig gewicht te tillen of dragen en te duwen of trekken. Verder zijn er duidelijke beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik, zowel ten aanzien van het uitoefenen van knijp- en grijpkracht als het maken van repetitieve bewegingen met hand en vinger, alsmede het maken van schroefbewegingen met hand en arm. De psychische belastbaarheid van appellante is zeer beperkt. Er moeten beperkingen worden aangenomen ten aanzien van aspecten van persoonlijk en sociaal functioneren, in het bijzonder het omgaan met conflictsituaties, deadlines, flexibiliteit en samenwerken. Ook is een urenbeperking aan de orde. In de voorgehouden functies komen nu juist in meerdere of mindere mate deze kwalificaties voor. Er zijn bij de geautomatiseerde voorselectie tevens functies geselecteerd met signaleringen en overschrijdingen. Appellante meent dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de functies toch geschikt zijn. De rechtbank is niet ingegaan op de grieven van appellante met betrekking tot de passendheid van de functies anders dan dat deze beroepsgronden zouden zijn terug te voeren tot medische gronden tegen de FML. Het oordeel van de rechtbank dat de belasting van de geduide functies zou passen binnen de opgestelde FML is niet nader gemotiveerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De stelling dat zij zowel fysiek als psychisch meer beperkt moet worden geacht dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft appellante echter niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De overwegingen en conclusies van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de specifieke gronden die appellante heeft aangevoerd tegen de passendheid van de geduide functies door de rechtbank terecht zijn opgevat als medische gronden, in die zin dat de door appellante genoemde overschrijdingen van haar belastbaarheid in de functies erop zijn gebaseerd dat zij zich meer beperkt acht dan in de FML is aangenomen. De gronden in hoger beroep tegen de passendheid van de functies betreffen opnieuw slechts gronden die gebaseerd zijn op de stelling van appellante dat de belastende aspecten van de functies haar belastbaarheid te boven gaan. De rechtbank heeft door de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 juli 2014, welk rapport een motivering bevat van de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling, te onderschrijven afdoende gemotiveerd waarom de functies voor appellante passend zijn. Deze motivering wordt door de Raad onderschreven.
5. Wat onder 4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma
GdJ