Uitspraak
12 maart 2015, 13/8015 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 januari 2011 is ingetrokken op de grond dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Tevens is van betrokkene een bedrag van € 20.162,43 aan ten onrechte over die periode betaalde WAO-uitkering teruggevorderd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen die besluiten. In de beslissing op bezwaar van 12 juli 2013 heeft appellant de periode waarover de terugvordering zich uitstrekt beperkt tot de periode van 28 november 2007 tot en met
30 september 2011 en het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 13.802,19. Voor het overige heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd. Het daartegen gerichte beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 23 september 2014 ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
13 december 2012 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen, aan betrokkene een boete opgelegd van € 2.020,-. Op 7 augustus 2013 heeft appellant de boete, in verband met de verlaging van het bedrag dat als onverschuldigd van betrokkene wordt teruggevorderd, verlaagd tot € 1.360,-.
7 augustus 2013.
16 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft daartoe overwogen dat betrokkene de verplichting om uit eigen beweging en onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, niet is nagekomen. Appellant heeft daarbij het volgende gesteld:
12 juli 2013 en het bestreden besluit genoemde salarisverhogingen een ingangsdatum kenden gelegen voor 13 december 2007. Door van de salarishoogte, dan wel de eerdere wijzigingen daarin, ook na 13 december 2007 geen melding te maken heeft betrokkene naar de mening van appellant echter wel degelijk de op hem rustende inlichtingenverplichting doorlopend geschonden. De eerder ingezette overtreding van die verplichting is noch in de maand na de betreffende veranderingen van inkomen, noch per 13 december 2007 tot een einde gekomen, maar heeft ook nadien voortgeduurd.
WAO-uitkering aan de orde was, redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij zijn verdiensten diende te melden. Daarvan kan hem in objectieve en subjectieve zin een verwijt worden gemaakt. Er is geen reden om voor betrokkene verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Dat betekent dat het beroep van betrokkene in zoverre niet slaagt.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de veroordeling van appellant in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn af.
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2016.